Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Predikatie over Judas 3b - I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Predikatie over Judas 3b - I

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

gehouden door Ds. A.H. HILBERS in de ure des gebeds voor de examina aan de Theol. School te Apeldoorn op Maandag 1 Juli j.l.

Thans zijn we hier weder samengekomen, Gel. tot een ure des gebeds om in het bijzonder de belangen onzer Theol. School aan den Koning der Kerk op te dragen.
Wie toch de beteekenis van onze kweekplaats voor aanstaande dienaren des Woords verstaat, zal de noodzakelijkheid daarvan zeer zeker gevoelen. De opleiding toch is de van God geordende weg ommiddelijk Zijn Kerk van trouwe en bekwame dienaren te voorzien. Mogen, gelijk onze Gereformeerde vaderen dit steeds hebben erkend in bijzondere moeilijke tijden van strijd, ook langs extra-ordinairen weg dienaren tot de Evangelie-bediening gebracht worden, deze extra-ordinaire weg moet van zelf tot de bijzonderheden, tot de uitzonderingen behooren. Het is niet alzoo, dat naast den geordenden weg van Opleiding ook er nog een bestaat om bijv. van ouderling over het z.g.n. oefenaars-schap tot het predikambt te geraken, maar de eenige, de juiste weg, waarlangs de Kerk hare dienaren moet ontvangen is en blijft die van Theologische Opleiding. Mannen met singuliere gaven (singelier wijst reeds op iets bijzonders, op iets zeldzaams) komen dan ook weinig voor en zoo zij voorkomen, zullen zij aan ook langs een bijzonderen weg tot het ambt gebracht worden. De Kerk wake er dan ook voor nimmer den bijzonderen weg voor het ambt tot een gewone te maken.
Daarom dus, omdat de Theologische School voor ’s Heeren Kerk de a.s. dienaren heeft te vormen en te bekwamen onder de leiding des H. Geestes, zoo is haar arbeid en plaats van geen geringe beteekenis. Want middelijker wijze hangt mede het toekomstig geestelijk welzijn der Kerk van haar af. Is het geen vraag van groot belang, wat voor dienaren door de School aan de Kerk geschonken worden? Zal het toch wel zijn dan moeten het getrouwe, wel onderlegde, begaafde dienaren zijn, vervuld met genade, bekwaam om te leeren godzalig in woord en wandel, bezield met heiligen ijver voor het huis des Heeren en standvastig in de leer der waarheid.
Want vereischt het niet ontzaglijk veel om een getrouw dienaar van Christus te zijn? Hij toch moet een schriftgeleerde wezen, die oude en nieuwe dingen harten, hij moet zijn een liefdevolle Evangelie-prediker, die zondaren roept en bidt tot waarachtige bekeering, hij behoort een herder te zijn, die Christus’ schapen hoedt en weidt, maar ook meer nog als een heldhaftig krijgsman moet hij den strijd aandurven met de vijanden van Christus en alzoo een trouwe wachter zijn op Sions muren.
En wie nu den tijd kent, waarin thans de Kerk des Heeren verkeert, zal moeten toestemmen, dat dit laatste vooral voor den dienaar des Woords van hooge beteekenis is. Hij moet den strijd des Heeren strijden.
Het valt immers, Gel, niet te ontkennen, dat in samenhang met heel het wereldgebeuren, zich een algeheele omwenteling voltrekt, waarbij de Kerk van Christus zoo nauw betrokken is. Zijn de machten van on- en bijgeloof niet geweldig in kracht en brengen zij de Kerk niet in verdrukking? Is er bovendien niet een geest van lauwheid in de Kerk, die alle vastigheden der waarheid laat wankelen?
Is er niet onder de belijders der waarheid een geest van verslapping, waardoor zooveel ontrouw gezien wordt in leer en leven? Waar is nog standvastigheid in leer en nauwgezetheid in levenswandel, van ouds het kenmerk in het bijzonder van de Gereformeerde belijders?
Zoowel gevaren van binnen als van buiten bedreigen Gods Kerk. En daarom mogen wij wel elkander opwekken om te strijden voor het geloof, dat eenmaal den heiligen is overgeleverd.
Laten wij U hierbij mogen bepalen in deze gebedsure.

Tekst : Judas : 3b.
Zoo heb ik noodzaak gehad aan u te schrijven en u te vermanen, dat gij strijdt voor het geloof, dat eenmaal den heiligen overgeleverd is.

We hebben den zendbrief van Judas, een dienstknecht van Jezus Christus en broeder van Jakobus, opgeslagen. Wie deze schrijver recht was, Gel, valt moeilijk met zekerheid te zeggen. In hot Nieuwe Testament toch is sprake van een drietal personen, die dezen naam dragen. In den kring van Jezus’ jongeren had men Judas, bijgenaamd Iskarioth, doch ieder weet terstond dat hij de schrijver van dezen brief onmogelijk zijn kan. Ook was er nog een andere discipel, die Judas heette, en bijgenaamd was Lubbeüs of Thaddeüs, terwijl ook nog gesproken wordt van Judas, den broeder des Heeren en broeder van Jakobus.
Van ouds meende men, dat de discipel Judas, bijgenaamd Lebbeüs de schrijver was, terwijl men thans meer van algemeen gevoelen is, dat Judas de broeder des Heeren en broeder van Jakobus dezen brief tot de Kerk van Christus gericht heeft. Wel behoorde hij niet tot den kring der Apostelen, maar als evangelist heeft hij medegearbeid en noemt hij zich zelf „een dienstknecht van Jezus Christus.”
En om zich nader aan zijn lezers bekend te maken noemt hij zich „broeder van Jakobus”, n.l. van den algemeen bekenden en geachten apostel, wiens woord op de vergadering van Jeruzalem van zoo groote beteekenis was en die door Paulus een pilaar van de gemeente des Heeren genoemd wordt.
Hoe het zij, uit den brief zelf blijkt, dat de schrijver een man was, bezield met heiligen ijver voor het waarachtig welzijn van de gemeente Gods. Want hij ontdekt dreigende gevaren, daar dwaalleeraars de Kerk heimelijk binnendringen en haar van de waarheid Gods zoeken af te voeren.
Daartegen moet hij ernstig waarschuwen, hetwelk hij doet in krachtvolle taal.
Aan wie rechtstreeks dezen brief gericht is, wordt ons niet gezegd, doch de overeenkomst van dezen brief met den tweeden van Petrus doet vermoeden, dat hij bestemd was voor de gemeenten in Klein-Azië. Laat ons echter niet vergeten, dat de H. Geest de bedoeling heeft gehad dezen brief ook aan ons te adresseeren, wijl hij in het Woord Gods tot ons komt.
Zoo vernemen wij dan van dezen heiligen schrijver Judas

Een ernstvolle vermaning om te strijden voor het eens overgeleverd geloof. Deze vermaning bepaalt ons

I. bij een kostbaren schat.
wijst ons
II. op dreigende gevaren.
roept ons:
III. op tot een heiligen strijd. Na bekendmaking van den naam en na een liefdevolle broederlijke groetenis, Gel, begint de brief met de mededeeling, wat Judas tot schrijven drong. Was het reeds zijn plan geweest om te schrijven over „de gemeene zaligheid” d.w.z. over de zaligheid, waarin al de kinderen Gods deelen, n.l. over het heil in Jezus Christus, plotseling dringt hem iets anders tot het schrijven van dezen brief.
Hij verneemt immers, dat groote gevaren de gemeente des Heeren bedreigen. Dwaalleeraars zoeken binnen te sluipen, ja zijn reeds in haar midden en trachten de geloovigen van den weg der zaligheid in Christus af te trekken tot de paden der leugenen, die ten verderve voeren.
En nu haast Judas zich om de gemeente Gods te vermanen, dat de geloovigen den strijd zullen strijden voor het geloof, eenmaal den heiligen overgeleverd, opdat zij standvastig zullen zijn en volharden in de leer, die naar de godzaligheid is.
Hoe waakzaam toont dezen dienstknecht van Jezus Christus zich, Gel. Nu hij gevaren ontdekt, laat hij terstond zijn stem hooren om Gods Sion te waarschuwen.
Gewis mag hij hierin eiken dienaar des Heeren tot een exempel zijn, om met ijver waakzaam te zijn. Hij moet zijn stem van waarschuwing terstond doen hooren zoo hij onheil voor Gods Kerk ontdekt. Door het stilzwijgend, lijdelijk toe zien van het kwade, is men ontrouw in zijn roeping en geeft men de erve des Heeren prijs aan de vijanden Gods. Dat wil Judas niet. Daarom vermaant hij terstond zoo ernstig de Kerk Gods om te strijden voor het geloof, dat eenmaal een heiligen is overgeleverd. Strijden voor het geloof? Als hier van geloof gesproken wordt, Gel, dan hebben we er niet onder te verstaan het geloofsleven, dat door den H. Geest in de harten der kinderen Gods (subjectief) gewrocht wordt, maar hebben we te denken aan den geloofsinhoud of aan de geloofswaarheden, die tot zaligheid geloofd moeten worden. Judas bedoelt hier het geloof m objectieven zin. Dit geloof, noemt Paulus het Evangelie, dat hij verkondigd heeft en de geloovigen aangenomen nebben. Ook wordt het genoemd: de kennis der waarheid, die naar de godzaligheid is, of de leer of de gezinde woorden van Jezus Christus.
Zoo bedoelt Judas hier, dat de geloovigen zullen strijden voor de waarheid Gods, de leer der godzaligheid, die hun gepredikt is en zij geloofd en beleden hebben.
Er is van zekere zijde wel eens opgemerkt, dat de Kerk des Heeren in die dagen nog geen „opgestelde en beschreven leer” bezat, die men te gelooven had en die den heiligen was overgeleverd.
Men leefde toen nog niet bij „de leer”, maar bij het spontane gemoedsleven des geloofs en der liefde tot Jezus. En dat gemoedsleven des geloofs was in geen woorden bepaald te zeggen, veel minder op papier te stellen.
Maar, Gel, Christus Jezus heeft zelf aan Zijne Apostelen „de waarheid” bekend gemaakt, die gepredikt en geloofd moest worden tot zaligheid. Deze waarheid had tot inhoud God Drieëenig en Jezus Christus, als Zone Gods en Zoon des menschen, die door Zijne verzoening aan het kruis volbracht, de zaligheid had teweeg gebracht voor verlorene Adams-kinderen. Alleen door het zoenbloed van Jezus Christus was vergeving der zonden te verkrijgen en door Zijn Geest heiliging des levens, zoodat de mensch enkel door geloofsgemeenschap met Christus erfgenaam des eeuwigen levens wordt. Bij deze heerlijke geloofswaarheid leefde de gemeente van Christus. Onder leiding des H. Geestes had zij die nader te leeren kennen en dieper te verstaan, maar ook getrouw te bewaren. Het was de onveranderlijke waarheid Gods, die eens en voor goed overgeleverd was van Christus en Zijn Apostelen aan de geloovigen, die krachtens de aan hen bewezen genade, heiligen genaamd worden. En zij is overgeleverd met het doel, dat Christus’ Kerk haar zou overdragen van geslacht tot geslacht, van volk tot volk, van eeuw tot eeuw. Neen, nimmer mag zij die zalige geloofswaarheid prijs geven, noch verloochenen, want daarmede houdt zy op in waarheid Kerk van Christus te zijn. Die geloofswaarheid is haar fundament, waarop zij gebouwd is. En niemand kan een ander fundament leggen, dan gelegd is, n.1. Jezus Christus.
In dat opzicht leeft de Kerk des Heeren bij een heilige traditie, zoo goed als zij ook heilig conservatief moet zijn, want zij moet leven bij het geloof, dat eenmaal den heiligen is overgeleverd en zij heeft het ook trouw te bewaren. Al ondergaat zij ook zelf in der tijden loop geweldige veranderingen van toestanden en omstandigheden, de inhoud van haar geloof, de weg tot hare zaligheid, de troost, waarbij zij leeft en sterft, verandert niet.
Dat geloof heeft zij te bewaren, zoo vijanden haar dit zoeken te ontrukken. Daarom zegt Judas, dat zij moet strijden voor het geloof, dat eenmaal den heiligen is overgeleverd.
Meent echter niet, Gel, dat Christus’ Kerk in dat opzicht al aan haar roeping beantwoordt, zoo zij deze geloofswaarheden als haar beschreven leer, uitgedrukt in haar belijdenisschriften, bewaart, maar er niet in leeft. Het bewaren van dit geloof, moet juist zijn een recht beleven van het geloof. De geloofswaarheid moet geloofsbeleving voor haar zijn.
Ach, wat baat, Gel, al een trouw bewaren van de overgeleverde leer der godzaligheid en een vasthouden aan deze traditie, zonder dat haar ziel bij de waarheid leeft, haar troost er in vindt, en overeenkomstig die waarheid leeft en wandelt. Is dat geen doode orthodoxie en kerkelijk formalisme? O wat is ook daar Gods naam al door onteerd en wat heeft Gods Kerk daar menige bittere vrucht van moeten oogsten. Leerheiligheid, zonder waarachtige ievensvernieuwing en levensheiligheid is tot eigen zielsverderf en tot schade van de belangen van Gods Koninkrijk. Hoe menigmaal is dit in de historie der Kerk gebleken en zeggen onze tijden ook in dat opzicht ons ook niet veel ? Een roemen in het oude, omdat het oud is en een verwerpen van het nieuwe, omdat het nieuw is, kan ook zondige vleeschelijke vroomheid zijn, zonder waarachtig geloof.
Het overgeleverd geloof moet een persoonlijk geloofsbezit worden door den H. Geest, het moet doorleefd en beleefd worden voor eigen hart door Gods genade. Dan toch leeren we eerst recht de waarheid des geloofs kennen en ook er voor strijden om het te bewaren.
Hoe heerlijk wordt dit juist door onzen Heidelbergschen Catechismus te verstaan gegeven. Daarin toch worden ons de geloofswaarheden tot zaligheid geopenbaard, geleerd, maar ook wordt het persoonlijk geloofsbezit naar voren gebracht, zoowel door de vragen, die gesteld als de antwoorden, die gegeven worden. Hoe treft U de vraag telkens weer, als gevraagd wordt: Wat is Uw eenige troost, beide in het leven en sterven? Let wel. Niet wat is de eenige troost, maar Uw eenige troost, waarop ook zoo heerlijk treffend geantwoord wordt: Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen zaligmakers Jezus Christus eigen ben.
Zoo moet de leer der ellende, verlossing en dankbaarheid, van God geopenbaard en den heiligen overgeleverd, persoonlijk ons deel zijn, zoodat het leven voor onze ziel is. Dan verstaan we de diepe tonen van ootmoedige zelfkennis, evenzeer de jubelzangen der verlossing, als het lied der dankbaarheid, hetwelk in het overgeleverd geloof tot ons komt. Meer nog. Zulk een geloof beheerscht dan onzen levenswandel, omdat wij naar den wille Gods begeeren te leven en wij ons openbaren als kinderen des lichts, die uit de waarheid geboren zijn.
Een wandelen in godzaligheid en in de vreeze des Heeren is dan het gevolg van het geloof. Dit juist bedoelde ook Judas, als hij vermaant om te strijden voor het geloof, eenmaal den heiligen overgeleverd.
Zoo is dan de geloofswaarheid voor alle eeuwen een kostbare schat, waarin Christus’ gemeente haar leven, zaligheid en troost vindt.
Zullen wij dan dien schat niet te bewaren hebben tegenover dreigende gevaren van vijanden?
Gewis, Gel, laat ons dan ten tweede hooren, wat Judas ons diengaande zegt.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1935

De Wekker | 4 Pagina's

Predikatie over Judas 3b - I

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1935

De Wekker | 4 Pagina's