Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een liefelijke herinnering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een liefelijke herinnering

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik trok ze met menschenzeelen, met touwen der liefde, en was hun. als degene, die het juk van hunne kinnebakken oplichtte. Hosea 11 : 4

’t Was een droeve toestand, waarin het volk Israël verkeerde ten tijde van den profeet Hosea. Het volk was afgeweken van den Heere en in plaats van den Levenden God te dienen, diende het de Baäls, die zij zich zelf opgericht hadden. Rechtvaardig zou het geweest zijn, als de Heere ze nu voor altijd aan zich zelf overgegeven had. Maar neen, dat deed de Heere niet. Hij bleef arbeiden aan Zijn Bondsvolk, om ze weder tot Hem te brengen. Dan eens door bedreiging met Zijne oordeelen. Maar straks ook weer door dat volk er aan te herinneren, wie Hij in de verleden tijd voor hen geweest was. Dat blijkt wel uit ons gansche teksthoofdstuk, maar ook uit onzen tekst in ’t bijzonder. De Heere handelt hier met Israël gelijk een vader met den van hem afzwervenden zoon, dien hij tot terugkeer tracht te bewegen, door de herinnering aan de dagen der jeugd, toen hij nog aan ’s vaders knie speelde. Zoo herinnert de Heere ook Israël aan de dagen der jeugd, als Hij door den mond der profeten herinnert: Als Israël een kind was, heb Ik hem lief gehad: Ik heb mijn Zoon uit Egypte geroepen. En op welke wijze de Heere dat nu gedaan had zegt Hij in ons tekstwoord: „Ik trok ze met menschenzeelen, en was hen als degenen, die het juk van hunne kinnebakken oplichtte.”
Zoo herinnert de Heere Israël eerst aan Zijn liefelijke trekking. Want ja, de Heere is het, Die Zijn volk heeft getrokken. Nooit zou een volk of een zondaar als een zoon tot zijn eigendom worden, indien de Heere ze niet had getrokken. Zoo terecht zeide eens de Zaligmaker: „Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke.” Dat trekken Gods is de onmisbare, maar ook de zaligste weldaad, die de Heere aan een zondaar kan verheerlijken. ’t Is de aanvang, het begin van den weg der genade, die in de eeuwige heerlijkheid uitloopt, en die aan de ge-zaligden van alle eeuwigheid verheerlijkt is. Getrokkenen noemt ze de Heere, maar getrokkenen noemen zij ook zich zelf als zij een oog krijgen voor de on-wederstandelijke genade, waardoor zij op den weg des levens gebracht zijn. Dat woord getrokkenen toch spreekt duidelijk uit, dat niet zij uit zich zelf de zaligheid zochten, maar dat God ze er almachtig en onwederstandelijk heeft toe moeten, maar ook heeft willen brengen. Immers in het denkbeeld getrokken te worden ligt de gedachte, dat men met tegenstand; met onwilligen en onmachtigen te doen heeft. En zoo is het naar waarheid in het brengen des zondaars tot God.
Des te meer blijkt dat als we even indenken, waaruit zij getrokken moesten worden. Dat was uit niet minder dan de harde dienstbaarheid van zonde en Satan. Kennelijk herinnert de Heere Israël, Zijn volk, aan de trekking uit het diensthuis van Egypte. Ze lagen onder de tyrannie van Farao, en waren onderworpen aan de harde heerschappij hunner drijvers. Zij gingen gebukt onder den slavendienst bij de tichelovens van Egypte, zoodat ze zwart waren vanwege hunne dienstbaarheid. Maar daaruit had de Heere ze in Zijne ontfermende genade getrokken. Hij had dat volk Israël, met het oogmerk om het tot Zijn zoon aan te nemen, uit Egypteland getrokken.
Wat nu echter van Israël als volk in zijn geheel geldt, geldt van eik begenadigd zondaar in ’t bijzonder. Gelijk God Israël uit harde dienstbaarheid heeft getrokken, zoo heeft God al de zijnen, die Zijn eigendom geworden zijn uit de geestelijke dienstbaarheid, van zonde, wereld en Satan, het geestelijk Egypte en den helschen Farao, getrokken. Immers, ook zij waren dienstbaar bij de tichelovens der wereld, en moesten zuchten onder de drijvers van den hellevorst. Daaraan toch zijn alle menschen van nature, en waren ook de geloovigen eens aan onderworpen. Maar wat een voorrecht, de Heere heeft Zijne verlosten, evenals Israël, aangezien en gekend en uit dien harden slavendienst verlost.
Hoe groot dat voorrecht is, blijkt, als we even zien, koe Hij ze heeft getrokken. Dat deed Hij op liefelijke wijze. Zelf getuigt Hij er van: Ik trok ze met menschenzeelen, met koorden der liefde.” Het beeld is waarschijnlijk ontleend aan het trekken van een mensch uit een kuil. We lezen, dat toen Jeremia in den kuil geworpen was, de Moorman, Ebed-Melech met zeelen naar den kuil ging, en Jeremia beval de oude en verscheurde lompen, die hij meegebracht had, onder de okselen van zijn arm te leggen, en daarna de zeelen er onder te doen, opdat het trekken hem geen pijn zou doen. Als met menschenzeelen, met touwen door de liefde aangewend en verzacht, werd hij door den Moorman uit den kuil getrokken.
Maar vinden we hier niet als een zichtbare verklaring van het woord des Heeren? Ja de Heere mocht van Israël getuigen, dat Hij het met menschenzeelen, ja met touwen der liefde had getrokken. Hoe-liefdevol toch had de Heere met dat Israël gehandeld toen Hij ze uit Egypte voerde; toen Hij ze aan de hand van Mozes en Aaron uitleidde en ze met de teederste zorg en liefde omringde; een pad maakte door de zee, waarin op den ontblooten grond er stroomen, waar Farao in om moest komen, de stammen Israëls veilig mochten gaan, in het licht en de schaduw van de wolk en vuurkolom.
Maar dat zelfde geldt nog van elk zondaar, dien God trekt. Als God een zondaar trekt uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht, behandelt de Heere hem als een redelijk mensch. Hij trekt hem met menschenzeelen en touwen der liefde. Wel kan de Heere dan soms voor het vleesch bittere wegen moeten houden, gelijk bij een Manasse of een Paulus. Maar hoe smartelijk ook, naar het uitwendige, toch zal de zondaar van achteren moeten getuigen, dat de Heere zacht en liefderijk met hem gehandeld heeft. Ja dat Hij hem getrokken heeft met menschenzeelen en touwen der liefde, en dat al Gods paden goedertierenheid en waarheid zijn.
Hoe groot dat is, blijkt als we zien, waartoe de Heere trekt. De Heere had Israël getrokken uit het diensthuis van Egypte opdat het Hem voortaan dienen zou, en verlost van het harde juk van Farao, het zachte juk des Heeren zou dragen. De Psalmist heeft dat zoo schoon vertolkt toen hij zong:

„Die gunst heeft God Zijn volk bewezen,
Opdat het altoos Hem zou vreezen,
Zijn wet betrachten en voortaan
Volstandig in Zyn wegen gaan.
Men roem dan d’ Oppermajesteit,
Om zooveel gunst, in eeuwigheid!”

En dat is nog het doel, waarmede God een zondaar trekt met de koorden der liefde! ’t Is opdat zij nu verlost van het juk van zonde en Satan, het zachte juk des Heeren op zich zouden nemen. Zoo sprak de Zaligmaker Zelf: „Neemt mijn juk op U,…… want mijn juk is zacht en mijn last is licht.” De waarlijk door God getrokkenen nemen dan ook met blijdschap zijn juk op zich. Zij hebben verstaan dat zij daartoe juist door den Heere getrokken zijn met de koorden Zijner liefde. Daarom zingen zij steeds meer daarvan met hun gansche hart: „Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten!” Gewillig dragen zij het juk van Zijne inzettingen en rechten om te wandelen in Zijne wegen, met de belofte dat zij Hem volgen zullen in bezaaide en onbezaaide wegen. Ja, met blijdschap nemen zij ook op zich het juk van Zijne beproevingen en verdrukkingen (al is het overgebleven vleesch het daarmede niet altijd eens), wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, en de lijdzaamheid bevinding. Ook nemen zij op zich het juk van het lijden en de versmaadheid van Christus; gedachtig aan het woord des Apostels: Indien wij met Hem lijden; wij zullen ook met Hem verheerlijkt worden. En al mag dat juk van Christus ook bij oogenblikken zwaar zijn en hunne schouders schrijnen, toch zullen zij er niet onder bezwijken omdat de Heere bij oogenblik zelf hun juk verlicht.
Hoor maar hoe de Heere zelf daarvan spreekt, als Hij niet slechts van Israël getuigt, dat Hij het getrokken heeft, maar ook zegt: „en Ik was hun als dengene die het juk van hunne kinnebakken oplichtte.” De Heere vergelijkt zich hier met een meester, die goed is voor zijn beest en bij oogenblikken het juk van zijn kinnebakken wegneemt. Onder Israël was men gewoon zijn os met een halster of juk te beladen, zoolang het beest moest arbeiden. Zulk een juk werd dan aan den disselboom vastgemaakt, gelijk het ook thans met onze lastbeesten nog wel geschiedt. Een goede meester zal echter zijn beest niet altijd het juk laten dragen. Hij zal het, ook tusschen den arbeid, bij oogenblikken het juk afnemen, om het eenige verkwikking of rust te geven. Welnu met zulk een goeden meester vergelijkt de Heere zich nu ook tegenover Zijn volk Israël, ja al de zijnen. Hij heeft bij oogenblikken het juk van Israëls kinnenbakken afgelicht en doet het nog al de zijnen om hen verkwikking en rust te geven.
Neen de Heere laat Zijn volk niet altijd in ’t gareel loopen zonder rust en verkwikking. De vorst der duisternis licht nooit het juk van zijne dienaren eens op. Hij laat ze altijd in zwaar gareel zwoegen. De dienst van zonde en Satan is een harde dienst, die nooit rust geeft. Maar zoo is het met den dienst des Heeren niet. Hij geeft menig oogenblik van rust en verkwikking. Hij geeft zijn volk bij oogenblikken verpoozing en doet ze nederzitten in grazige weiden. Dat ondervond David toen hij zong: „Hij doet mij nederliggen in grazige weiden. Hij verkwikt mijne ziel. Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren.” Zulk een rust en verkwikking gaf Christus aan Zijne discipelen toen Hij zeide: „Komt hier in een woeste plaats en rust een weinig”. En nog heft de Heere bij oogenblikken het juk van het kinnebakken Zijns volks op, als Hij door Christus hen rust en verkwikking doet smaken in Hem en hunne ziel verzadigt als met vet en smeer. Immers allen die door den Heere getrokken zijn, zuilen het moeten belijden, dat de Heere hen niet altijd in vermoeidheid doet dienen, maar ook de oogenblikken van verpoozing geeft en voor zijn volk geen dorre woestijn, noch land van uiterste duisternis is, zelfs niet te midden van de verdrukking. Wel moeten allen die door den Heere met de touwen der liefde getrokken zijn, evenals hun Borg, het juk der verdrukking dragen. Op hun reispas staat te lezen, dat zij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het koninkrijk der hemelen. Nu eens moeten zij het juk dragen van uitwendige, straks weer het juk van inwendige verdrukking als zij door bange wegen naar het lichaam en door aanvechting en bestrijding moeten heengaan naar de ziel.
Maar hoe lang dat juk ook moet gedragen worden; bij oogenblikken heft de Heere het eens even op. Dan geeft Hij rust te midden van de onrust, verkwikking te midden van de dorheid en amechtigheid, zoodat zij ervaren wat een jukdrager onder oud-Israël reeds zong:
„Treft iemand druk, Hij wil den druk verlichten
En hart en mond vervullen met Zijn lof!”

Welgelukzalig! als ge door genade daarvan geen vreemdeling zijt! Dan zult ge bij oogenblikken met heilige verwondering vervuld zijn. Vooral als uw oog ontsloten mag worden voor Hem, aan Wien gij dat alles alleen hebt te danken; voor Christus Jezus, Die als de Borg der zijnen zoolang Hij op aarde was, onafgebroken het juk der wet heeft gedragen, en gehoorzaam is geworden tot den dood des kruizes, opdat Hij de zijnen eenmaal van het juk der zonde en des doods volkomen zou verlossen. Maar ook, opdat hier reeds bij oogenblikken het juk van hunne kinnebakken zon opgelicht worden en zij hier in de woestijn in de Elims onder de palmboomen en bij de waterfonteinen zouden mogen nederzitten tot rust en verkwikking voor hun vermoeide ziel!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1935

De Wekker | 4 Pagina's

Een liefelijke herinnering

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1935

De Wekker | 4 Pagina's