Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Tractaat - 18

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Tractaat - 18

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben gevonden, dat het Tractaat de Reformatie in de 16e eeuw niet als Afscheiding heeft gekarakteriseerd, maar slechts breuke met het bestaande kerkeverband heeft genoemd.
Duidelijksheidshalve volge dit citaat nog op blz. 146:
Onze vaderen, die in de zestiende eeuw de reformatie der kerken van Amsterdam, Rotterdam, Utrecht enz. ondernamen, kwamen niet tot breuke met hun kerk d. i. met de kerk hunner woonplaats, of zelfs van hun kerspel. Ze kwamen tot breuke met de organisatie van hun plaatselijke kerk, ze kwamen ook tot breuke van het verband, waarin hun kerk met andere kerken stond, maar hun kerk als kerk bleef in haar geheel, was na de reformatie dezelfde als ze van te voren geweest was, en leidde niet tot stichten van een nieuwe kerk naast of tegenover de bestaande. Al wat geschiedde was, dat de bestaande kerk in professie en eeredienst en organisatie van misbruiken gezuiverd werd.
Hieruit blijkt, dat een nieuwe reformatie, die thans gelijkvormigheid zou vertoonen met de reformatie der zestiende eeuw, wel de organisatie zou breken, en evenzoo breken zou met het kerkverband, maar het lichaam der kerken als zoodanig ongedeerd zou laten. Een ander kleed, maar om hetzelfde lichaam! dus luid de toenmalige leus.”
Duidelijk blijkt, hoe het Tractaat zich telkens uitput om toch de Afscheiding van 34 achteruit te dringen door haar de continuïteit te ontzeggen, die de afscheiding als een dochter van de hervorming zou doopen.
De Afscheiding toch was niet slechts een nieuw kerkverband, maar was het stichten van een nieuwe kerk in haar verhouding tot het Hervormd Genootschap.
Vooral dit laatste moet met nadruk genoemd, want anders zou hier verwarring kunnen ontstaan. Zoowel toch in de 16e als in de 19e eeuw scheidde men zich niet af van de kerk als zoodanig. Doelstelling was juist om bij de kerk te blijven, maar om dit te doen moest men zich afscheiden, van hetgeen geen kerk was. Dit nu geschiedde ook in de dagen der hervorming hier te lande. Men scheidde zich toen af van de Roomsche kerk, omdat zij voor onze vaderen de kenmerken eener ware kerk had verloren. Zeker, wanneer men onder kerk verstaat het kerkgebouw, dan scheid de zich onze vaderen dikwerf niet af. Men behield op tal van plaatsen zijn kerk, gerugsteund door de Overheid.
Zoo lezen wij een versje in de Oude Kerk te Amsterdam:

’t Misbruik in Godes Kerk,
allengskens ingebracht,
Is hier weer uitgegaan in ’t jaar
zeventig en acht
(1578).

Maar een reformatorische daad, moet toch niet getaxeerd worden naar het bezit en behoud van een kerkgebouw, maar naar de confessioneele beginselen, die hier alleen richtsnoer en beslissing mogen zijn, Zeker, die prachtige monumentale kathedralen zijn van groote historische waarde, en wij kunnen best begrijpen, dat nog vele Hervormden niet aan afscheiding willen denken bij de gedachte deze pronkstukken der historie te moeten missen. Ook hier spreekt een aesthetisch gevoel, waarvoor confessioneele beginselen moeten zwijgen.
Gaat men evenwel van confessioneele beginselen uit, en moet elke reformatorische daad hieraan getoetst, dan lijdt het geen twijfel, of onze vaderen hebben naar art. 29 onzer belijdenis de Roomsche kerk als valsche kerk verlaten om tot een zuivere openbaring van het lichaam van Christus te komen.
Het moet dan ook sterk betwijfeld, wanneer in het Tractaat wordt beweerd (blz. 197) „Men bedenke toch wel, dat ook onze vaderen, hoewel de valsche prediking voortbestond, nochtans er geen oogenblik aan gedacht hebben, om hun plaatselijke kerk (wel Rome) als valsche kerk op te geven.”
Ook hier is weer de zelfde dooreenwarling van begrippen.
Natuurlijk, wanneer de plaatselijke kerk zich liet reformeeren, wanneer het grootste gedeelte of geheel de gemeente de reformatie was genegen, wanneer daarbij de sterke arm der Overheid nog een ruggesteun was, kwamen zij niet voor de vraag te staan, of deze een valsche kerk was, want deze werd door hun reformatorisch optreden dadelijk een gezuiverde en een ware kerk. Maar het is de vraag, of zij plaatselijke kerken van Rome, die onder het Roomsche kerkeverband leefden, niet valsch noemden? En zoo de vraag gesteld, dan is hier geen tweeërlei antwoord denkbaar, en was Calvijn reeds voorgegaan om zulke kerken valsche kerken te noemen, al schreef deze Reformator ook, dat natuurlijk in de Roomsche kerk nog verschillende dingen waren overgebleven, die haar de naam van Christelijke kerk lieten.
Heel het Tractaat kenmerkt zich door een apriorisme, dat de doleantie contra de afscheiding verheft.
Het schijnt, dat men dit apriorisme in de Gereformeerde Kerken niet meer kan, of niet meer durft te zien, en dat het geslacht van mannen als Ten Hoor en Gispen uitgestorven is.
Al moge de doleantie an sich te billijken zijn en in haar bedoelen te prijzen, in haat verhouding tegenover de afscheiding is zij te veroordeelen. En juist deze verhouding wordt verzwegen, wanneer het feit der doleantie wordt genoemd.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1935

De Wekker | 4 Pagina's

Het Tractaat - 18

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1935

De Wekker | 4 Pagina's