Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hemelvaart

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hemelvaart

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En gelijk wij het beeld des aardschen gedragen hebben, alzóó zuilen wij ook het beeld des hemelschen dragen.1 Cor. 15:49

Het beeld des Hemelschen.
Nu het op aarde donkerder wordt, moet het helderder naar boven worden.
Ziedaar de boodschap, die de hemelvaart van Christus ons brengt. Deze hemelvaart wil ons betuigen, dat het standpunt moet verlegd van de aarde naar den hemel, van de dingen, die men ziet, naar de dingen, die men niet ziet. van het wankelend levenslot naar het erfgoed in de hemelen bewaard.
Het is een lange lijst, die wij zouden kunnen schrijven, waarop wij de zegeningen hadden te vermelden, die wij aan de hemelvaart van Christus danken.
Nu alle bezittingen op aarde ons beginnen te ontvallen, nu de menschheid overal van tegenvallers begint te spreken, nu volkenbond en staathuishoudkunde ons bedriegen, nu alom het aardsche huis onzer heerlijkheid wankelt, heeft het verhoogden zin om te peinzen, wat wij in Christus bezitten, die in de hemelen is doorgegaan om daar te ver-schijnen voor het aangezicht Gods voor ons.
Dat is ook de bedoeling van Paulus geweest bij het schrijven dezer woorden, toen hij met het beeld des aardschen heeft getypeerd al het brooze en leege en vergankelijke van beneden, en met ’t beeld des hemelschen, al wat blijvend, stijgend en overwinnend ons toespreekt.
In vers 47 had de Apostel gezegd: de eerste mensen is uit de aarde aardsch, de tweede mensch is de Heere uit den hemel. En nu kunt gij rondom U blikken, waar dat ge wilt, maar wij vinden overal dat beeld des aardschen. Daar zwerft een menschheid heen, dood door de misdaden en de zonden. Daar ziet ge een wereld, die geen rust kent en geeft voor het hart, die geen licht heeft voor den geest, die geen kracht schenkt aan de wil, die geen reinheid kent in het geweten. Een wereld der zonden en des doods, een wereld, waarop de zelfzucht ten troon stijgt, en de geldduivel duizenden harten ontketent, waar de hoererij en de wellust haar slachtoffers vermeerderen, waar de kracht vergaat, en de bedwelming haar scepter zwaait. Zoo is het rondom ons, en hoe is het binnen in ons?Wat wereld van gruwel, wat poel van goddeloosheid is de diepte van een menschenhart O, als Gods Geest den mensch ontdekt aan zijn diep verloren bestaan, als hij hem zijn eigen beeld laat zien in het licht van Gods glorie, dan leert hij pas kennen, dat zulk een beeld des aardschen een beeld voor de hel en van de hel is.
Hoe groot, als wij dan ; mogen roemen in een herschepping, waarbij niets van dit aardsche overblijft, en alles gesteld wordt in de lichtbundels van het beeld des hemelschen!
Het beeld des aardschen hebben wij krachtens geboorte uit het vleesch.
Het beeld des hemelschen hebben wij krachtens geboorte uit den geest.
Een geboorte uit het bloed van beneden, en een geboorte uit het bloed van boven.
Het beeld des hemelschen.
Dat is de toekomst der vromen met één schoone penseelstreek geteekend.
Hier is het glanspunt voor arme zondaren, de jubel van den stervenden Christen, de heerlijkheid der toekomst, en de Lichtdiadeem der eeuwige zaligheid.
Eens droeg Christus ook het beeld des aardschen in dien zin, dat hij al de smart van beneden en heel den vloek van beneden heeft gedragen. Maar op den hemelvaartsmorgen verdwijnt uit het gezicht van den Middelaar het donkere Golgotha en het bange Gethsemaneh en ontsluiten zich voor hem de poorten eener stad, waar Hij met het woord wordt begroet: zit aan mijne rechterhand, totdat ik uwe vijanden gezet zal hebben tot een voetbank uwer voeten.
Als eenmaal het getal der gezaligden binnen de poorten zal zijn, als eenmaal het hallel in veelheid van koren zal aangeheven worden, dan zal dit de blijdschap der gezaligden en de blijdschap des Vaders zijn niet, dat zij allen den hemel zijn binnengeleid, maar veeleer, dat in allen zal weerspiegelen het beeld des hemelschen, het beeld van den verheerlijkten Christus. De Vader zal in elk der gekochten door het bloed van het Lam géén enkele trek meer ontdekken van het beeld des aardschen. Hoe zou het ook mogelijk zijn om in den glans van ’s Heeren heerlijkheid te verkeeren en de zwarte donkere vuile plekken nog in ons zielskleed te dragen. Hier zouden wij alleen kunnen uitroepen: wee ons, wij vergaan. Maar wanneer het vreugdeoog des Vaders niets anders schouwt dan het beeld van Zijnen Zoon, wanneer in de toekomst der heerlijkheid er niets anders zal zijn, dan naar dat zelfde beeld in gedaante veranderd te worden als van heerlijkheid tot heerlijkheid, dan schouwt de Vader in de voltallige schare der gekochten het liefste, wat Hij ooit heeft gekend of gezien, het beeld van Hem, dien de Vader eens gaf tot een verzoening voor onze zonden.
Het beeld des aardschen.
Dat is de gang van het lijden, van de smart en van den dood.
Neen, het was de wereldling niet, die klaagde over duizend zorgen, duizend dooden, die zijn angstvallig hart hadden aangegrepen. Het was geen kind des toorns, maar een van de gekenden van vóór de tijden der eeuwen, die zeide: „weinig en kwaad zijn de dagen mijner vreemdelingschap.”
Wat wordt er hier veel verborgen leed en stille smart gedragen, dat ons herinnert aan het beeld des aardschen. O, wanneer wij toch alleen in dit leven op Christus waren hopende! Zou dan niet op dit leven blijven rusten de zware last en op het sterven het bange raadsel? Zouden dan de vromen niet de ellendig-sten van alle menschen moeten heeten?
Maar nu — de hemelpoort staat open, en de ellendigsten van alle menschen worden thans de gelukkigsten van alle menschen, want Adam moet wijken voor Christus, de oude mensch gaat ten onder, de nieuwe mensch staat op in onverderielijkheid. Hierom is de dood ons een dankbare bode. omdat hij den laatsten band tusschen den ouden en den nieuwen mensch verbreekt, het dualisme, het contrast, de botsing opheft, en het woord van bangen strijd nu voor altijd tot het verleden behoort: „als ik het goede wil doen, ligt het kwade mij bij.” Het „ik, ellendig mensch” zal in het graf verstommen, en wanneer eenmaal de dag aller dagen zal aanlichten, en wij opstaan zullen van onze slaapsteden, zal niemand van Gods kinderen behoeven te zeggen: „ik ben een christen” want lichaam en ziel zal vertoonen het beeld des hemelschen.
Christus moet in de zijnen en de zijnen moeten in Christus verheerlijkt worden. Daarom met den Hemelvaartsdag achter ons, maar met den hemel voor ons, -en den geopenden hemel boven ons mogen Gods vromen vandaag hooien: „heft uwe hoofden op omhoog, en weet, dat uw verlossing nabij is.”
Het beeld des hemelschen.
Deze uitspraak en deze trouwbelofte des Heeren geeft aan het leven des geloofs de schoonste perspectieven. Dat Christus eens gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven, maar dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode.
Code leven.  In dat woord ligt de kerndiepte van den hemel, zoowel voor Christus als die van Christus zijn in zijne toekomst.
Gode leven. — Ach, hier is het zoo menigmaal onder stof en vuil bedekt. Hier dooven zelfs nog de sprankels van dit teere leven der ziel. Eens, dan geen zondig hart meer, geen enkele onreine gedachte meer, maar een functioneering van onzen geest in den onbenevelden luister van den volzaligen God. Reeds trekken wij door het dal der schaduwen des doods dezen margen tegen, terwijl Gods staf en stok ons steunen op deze reis. Wat ure zal het zijn, wanneer onze oogen zich zullen openen in de poorten der eeuwigheid! Wat wij hier slechts in beginsel smaakten, als de Heere licht zaaide voor onzen voet, zal in volheid genoten worden, waar nooit nacht meer kan dalen. Wij hooren van verre en van nabij het bazuingeschal van Gods belofte: „Ik leef, en gij zult leven.” Uit het Jeruzalem Gods wenkt de hand van den hemelschen Vader, Die den Christus verheerlijkt heeft, en die ook allen, die van Christus zijn, met Hem verheerlijken zal. Christus’ komen tot de aarde is een psalm Gods Engelen waard, maar Christus’ heengaan van de aarde is een lofzang in de hemel waard, niet slechts van Gods engelen, maar van een schare, die Hij kocht met zijn bloed. Eens zijn ze voor den troon, in wie het beeld des aardschen voor altijd is verdwenen. Moeten wij hier zaaien met tranen, dan zullen wij als Christus met Christus maaien met gejuich.
Nog een weinig geleden, gebeden, gestreden, gij, kruisdrager achter Christus. Wij naderen ook den Olijfberg, waar onze ziel haar feesttocht zal maken, als de aardsche tabernakel ineenstort. Deze donkere aarde is ons vaderland niet. De bestemming der menschheid ligt hoogeren verder en heerlijker.
Het beeld van den eersten Adam is uit de aarde aardsch. Heel zijn bestaan was daarom nog niet ten volle het orgaan van den geest. Het was wel een staat der rechtheid, maar nog niet een staat der heerlijkheid.
Het beeld des hemelschen. Hier is het niet meer een natuurlijk, maar een geestelijk lichaam, hier is alles orgaan van den geest. Hier zijn buik en spijze te niet gedaan, hier zijn geen banden des bloeds noch huwelijksrelaties meer denkbaar of meer noodig. Wij zijn den engelen gelijk. Neen, wij laten de engelen mijlen ver achter, en wij zijn der engelen Heer en koning gelijk. Dan eerst komt onze persoonlijkheid tot haar rijkste ontplooiing, en kunnen en willen wij alleen geestelijke dingen bedenken, en zullen wij eerst recht verstaan, wrat het inhoudt om geestelijke dingen met geestelijke saam te voegen.
Dit beeld des hemelschen raakt dus de wortel van ons menschzijn, betreft de diepte van ons „ik”. Heel dat „ik” een orgaan van Gods glorie, en gansch ons kenen begeervermogen, als de rijkste functies van des menschen innerlijk leven, een reukaltaar en een reukoffer eeuwiglijk en altoos voor den Drieeenigen en volzaligen God.
Zoo bloeit heel de mensch tot in den wortel van zijn bestaan als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft de gansche eeuwigheid door.
Arm een mensch, die alleen blijft in den kringloop van het beeld des aardschen. Zijn heden is zoo donker, en zijn toekomst nog zwarter. Want gelijk er een stijgen is in de heerlijkheid, zoo ook is er een dieper wegzinken in de afgrijselijkheid. Ook in deze geldt: wat de mensch zaait, dat zal hij eens maaien.
O, leert Uw toekomst zoeken verder dan den engen kringloop dezes tijds!
Ik heb wel eens gehoord: dat is een man uit één stuk. Maar om werkelijk een mensch uit één stuk te worden, zullen wij eerst in twee stukken moeten uiteenvallen, nl. Adam en Christus.
Straks, dan zullen wij inderdaad menschen zijn uit één stuk, d.w.z. die naar buiten niet anders openbaren dan zij naar binnen zijn, en in ongedeeld liefdeleven den Heere kennen als de Springbron onzer hoogste zaligheid.
Als eens heel de Godsgemeente, dragend het beeld des hemelschen, vertolkend in hun gansche persoonlijkheid de heerlijkheid van God volzalig, staan zal op de velden der eeuwige zaligheid, en niet één onder die ontelbare schare zal zeggen: ik ben ziek, als het oog van den Vader der lichten niet anders speurt in die heilige sfeeren, dan het beeld des hemelschen, dan vangt het volle hemelyaartsfeest aan, waarvan wij thans de lichten van verre zien schemeren:
Maar blij vooruitzicht, dat mij streelt,
Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
Verzadigd met Uw goddelijk beeld.

A.(Apeldoorn)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1936

De Wekker | 4 Pagina's

Hemelvaart

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1936

De Wekker | 4 Pagina's