Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een groot kwaad.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een groot kwaad.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen wij in het vorig nummer de vraag van een broeder beantwoord hebben over „nieuwelingen” volgens Art. 9 van de D.K.O., lazen wij in die vraag nog een zinsnede, die bijzonder onze aandacht trok, omdat hier genoemd werd een groot kwaad, dat helaas in de Christ. Geref. Kerk gevonden wordt.
Wij zullen niet zeggen, dat dit kwaad alleen in de Chr, Geref. Kerk voorkomt, want wij weten dat ook in andere meer of mindere Gereformeerde Kerkformaties dit euvel gevonden wordt. Doch wat in andere kerken voorkomt, hebben wij niet te bespreken als wij er ook zelf aan schuldig staan. Daarom slaan wij het oog allereerst naar binnen en wijzen op eigen fouten.
Wij moeten in ons blad niet alleen de afwijkingen van anderen bestrijden, maar ook trachten de verkeerde, dingen in eigen kerk aan te toonen en zoo mogelijk uit te roeien. Wanneer wij alleen de gebreken in andere kerken aanwijzen en die van ons zelf voorbijgaan, loopen wij ook als kerk zoo licht het gevaar een farizeeschen geest te kweeken, althans een kerkisme, dat meent, dat bij ons geen gebreken gevonden worden.
Wij lezen wel eens in kerkelijke bladen, zooveel veroordeeling van andere kerken, dat men er duidelijk uit lezen kan, dat de bedoeling voorzit uit anderer onvolmaaktheid eigen voortreffelijkheid te roemen.
Doch ter zake. In de vraag van den br. in zake nieuwelingen wordt ook gezegd, dat het daarom zoo moeilijk is candidaten te krijgen, daar er zijn, die maar weer bedanken als kerkeraadslid, wanneer het niet naar hun zin gaat.” Dit is het groote kwaad, dat wij bedoelen,
Dit euvel wijst op een verkeerden toestand, die dikwijls het gevolg is van eigenwijsheid en onkunde.
Allereerst van eigenwijsheid.
Men meent het beter te weten dan anderen. Ook is het niet Gereformeerd en in strijd met ons kerkrecht. De kerkeraadsleden moeten volgens Art. 27 D.K.O. 2 jaren dienen en daarna door anderen vervangen worden, indien het profijt der gemeente het eischt. Maar bedankt men tusschentijds dan vervult men niet zijn roeping. Wat zou het er treurig uitzien in de gemeenten, wanneer al meer en meer dit kwaad doordrong.
En wat heeft het een slechten invloed op de leden. Daarbij, mag dat bedanken, omdat men zijn wil niet kan doorzetten, gevonden worden in de gemeente des Heeren? Moet de een den ander niet hooger achten dan zich zelven? Is het niet de roeping aller dienaar te zijn? Is er in ons kerkrecht niet een recht van appèl, volgens art, 31 D.K.O., zoodat indien de meerderheid over eene zaak anders oordeelt dan de minderheid, men zich dan op de classis beroepe en niet ondoordacht spele met het ambt?
Daarom is dat bedanken ook eene zonde van onkunde, n.l. onkunde inzake het gewicht van het ambt?
Zou het voor sommige kerkeraadsleden niet goed zijn, minstens om de drie maanden eens met aandacht het formulier van bevestiging van ambtsdrager eens te lezen. In dat formulier hebben onze vaderen zoo schoon en ernstig de roeping beschreven voor hen, die dat voortreffelijk ambt bekleeden. In dat formulier worden ook zoo gewichtvolle vragen gedaan, die met ja. worden beantwoord.
Bij de bevestiging verklaart men voor God en Zijne gemeente, dat men gevoelt in Zijn hart, dat men wettelijk van Gods gemeente en mitsdien van God zelven, tot deze heilige diensten (elk in het zijne) beroepen is.”
Die dit gelooft, zal niet licht met het ambt spelen en het neerleggen om zulke redenen, die men voor God niet verantwoorden kan.
Een goede herder gaat niet vluchten en verlaat de kudde niet, een goed ambtsdrager blijft in den strijd, totdat hij, als de tijd van aftreding komt, in den weg van Gods Voorzienigheid of door stemming van zijn post afgelost wordt.
Die de derde vraag van het formulier bevestigend heeft beantwoord, dat gij uw ambt getrouw naar uw vermogen zult bedienen, zal. indien hij zijne roeping verstaat, het om ‘s Heeren wil, niet aandurven, zoo gemakkelijk heen te gaan uit het ambt.
Zulk een kwaad, moet in de prediking bestreden worden.
De prediking over Zondag 37 Cat. geeft daartoe aanleiding.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 oktober 1936

De Wekker | 4 Pagina's

Een groot kwaad.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 oktober 1936

De Wekker | 4 Pagina's