Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op reis naar Sion

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op reis naar Sion

In het Moerbei-dal.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als zij door het dal der moerbeziënboomen doorgaan, stellen zij Hem tot een fontein; ook zal de regen hen gansch rijkelijk overdekken.Ps. 84 : 7.

David, hoewel zelf ver verwijderd van stad en tempel, ziet in den geest opgaan de blijde schare naar Sions altaren. Zulk een tempelgang was voor den vromen Israëliet een heele onderneming. Vooral wanneer hij dagen en weken van den tempel af woonde. Het is te begrijpen, dat hij dan slechts vier of vijf maal in ‘t jaar naar Jeruzalem ging. Zulke tempelgangers moesten o.m. ook een dal doortrekken, dat zich in de nabijheid van Jeruzalem bevond. Dat dal heette eigenlijk niet moerbeziëndal, want die groeiden daar niet, daar was de bodem van het dal te rotsachtig voor. Eigenlijk moet men hier lezen ,,baka dal”: d.w.z. het dal, waar de bakastruik groeit. Baka is een woordje, dat zeggen wil: tranen storten, weenen. Dat de struik in het dal zoo heette, staat waarschijnlijk in verband met het harsachtig vocht, dat uit de struik vloeit, zoodra deze door de voeten der doortrekkende reizigers aan zijn takken gekneusd, gewond wordt. In dat bakadal weenden niet alleen de struiken, doch daar weenden ook dikwerf de pelgrims. In dat dal wierp de zon hare verzengende stralen en er was nergens eenige schaduw te vinden.
Daar versmachtten zij van dorst, daar kleefde hun tong aan ‘t gehemelte, daar weenden zij, omdat de weg naar Sion zoo moeilijk was.
Wat dunkt u, mijn lezer, zou dat baka-dal alleen in de nabijheid van Jeruzalem liggen? Zou ‘t nog wel niet voorkomen, dat Gods pelgrims op weg naar een beter Jeruzalem door een bakadal moeten trekken? Bij den aanvang van de reis naar den hemel moge men meenen, de bezwaren te boven te zijn, vroeg of laat voert Gods weg voor al de zijnen door een soort tranendal, nietwaar?
Daar groeien doornen van verdriet en teleurstelling, waaraan zij hun voeten wonden en hun zielen doen weenen. Daar werpt de zon der gerechtigheid de stralen der ontdekking tot in het diepste ravijn van hun hart. Daar ontstaat de dorst naar bedekkende gerechtigheid, daar worden Gods pelgrims geestelijk aemechtig, daar er dikwerf geen enkele verkwikking of lafenis is.
Daar weenen de pelgrims vanwege het gemis van het water des levens, waaraan zij juist in het bakadal ontdekt zijn.
Wat gebeurt er echter wel eens in dat bakadal nabij Jeruzalem?
Soms breekt er ergens tusschen de kale rotswanden der bergen een bronnetje door, en dan sijpelt het frïssche water uit den bergwand. Dat is bepaald een verrassing voor den oosterling. Hij weet nooit vooruit, waar zoo’n bronnetje doorbreekt en ook niet, wanneer dat gebeurt, want dergelijke stroompjes drogen ook spoedig weer op. Sommige bijbelvertalers lezen dan ook: als zij gaan door het weendal, wordt het tot een bronnenland. De dichter zegt het echter nog mooier, nog kernachtiger, n.l. in onze Statenvertaling: als zij door het dal der moerbeziënboomen doorgaan, stellen zij Hem tot een fontein. Waar de verwachting van de aarde wordt afgesneden, daar wordt die op den hemel ontsloten.
Is het zoo ook niet op geestelijk gebied? Waar het dorre dal des levens geen enkele druppel tot lafenis der ziel biedt, daar juist wordt de mensch uit zichzelf uitgedreven om het hooger op, alleen bij den Heere te zoeken.
Daar stellen zij Hem tot een fontein. Wat is die fontein? Dat is die fontein van het goddelijk genadeleven, die in den Vader ontspringt, in den Zoon ons nabij is gekomen en door den H. Geest ons ontdekt wordt en door ‘t geloof in ons hart wordt overgestort. In den Heere Jezus is die fontein ontsloten, openbaar geworden. Die stroom des levenden waters is immers doorgebroken in Bethle-hem en Golgotha? Welnu, zijn er geen pelgrims, die soms schier bezwijken op den weg? Die buiten den Heere geen enkele voetstap meer kunnen zetten, die ‘t opgeven met zichzelven? Doch wordt dan niet hun ervaring, dat de Heere het is, die de matte ziel ontdekt aan de fontein des Heils, Jezus Christus? Als gij dan Hem stelt tot uw fontein, aemechtige pelgrim, d.w.z. als het oog des geloofs op Hem ziet, en de mond des geloofs drinkt van het levende water, zeg eens wordt ge daardoor niet wonderlijk verkwikt, bekrachtigd om ook welgemoed de reis voort te zetten?
De dichter bezigt echter nog een ander beeld, ontleend aan het rijk der natuur om ons de verkwikking der pelgrims voor oogen te schilderen.
Hij zegt: ook zal de regen hen gansch rijkelijk overdekken. Het kon in het Oosten wel eens gebeuren, dat er een zwarte, zware regenwolk kwam aandrijven. Wanneer deze bezwangerde wolk niet te hoog was, maar laag hing, kon ze niet over de bergen heenkomen en ontlastte zich in het droge bakadal. Dan viel er een overvloedige regen, die heel het dal in een lustwaranda veranderde. Dan werden niet alleen de reizigers verkwikt, maar dan werd alles, ook de weenende bakastruik verkwikt. Dan werd het tranendal door de balsemachtige geuren van de z.g. tranen der bakastruik een vreugde-oord.
Ook zal de regen hen gansch rijkelijk overdekken!
Vertelt ons dit niet iets van de regenstroomen des Geestes, die daar bij tijden en wijle neerstorten op de matte ziel van Gods gunstgenooten?
En dat niet karig, niet enkele druppels slechts. Neen, die regen zal hen gansch rijkelijk, d.w.z. op de overvloedigste wijze verkwikken. De dichter weet er eigenlijk geen geschikte woorden voor te vinden als hij ons de rijkdommen van Gods genade voor oogen wil stellen. Ze zullen ondervinden met geen karig God te doen te hebben, maar een oceaan van genade zal in hunne zielsbehoeften voorzien, Wat dunkt u, ontbreekt er iets aan ‘t geluk van Gods kinderen?
Is hun reis naar den hemel niet een zeer aangename reis, een reis vol blijde verrassingen? O, ja, ik weet, dat er weer telkens aemechtigheid en verdrukking en ontdekking is, maar ik weet ook, dat er telkens vertroostingen Christi, en verkwikkingen der ziel zijn. Dat laatste zal toch al het leed verzachten?
Indien uw voet nog niet staat op de gebaande wegen des Heeren, en die gebaande wegen dus nog niet in uw hart zijn, dan wil ik u vooral op het aangename van de reis naar Sion wijzen. Zeg eens, zoudt ge ook niet gaarne zulk een pelgrim worden? We leven in een tijd, dat ieder, die maar even kan, een kleine of grootere vacantiereis maakt. Maar de mooiste en verrukkelijkste vacantiereis haalt toch zeker bij lange na niet bij de schoonheid en heerlijkheid van deze reis?
Trouwens er is ook geen andere reis, die waarlijk binnen Sion brengt.
De Heere geve u lust tot die reis, en legge daartoe gebaande wegen in uw hart aan. Al komt dan vroeg of laat het bakadal, geen nood, want als zij door het dal der moerbeziënboomen doorgaan, stellen zij Hem tot een fontein: ook zal de regen hen gansch rijkelijk overdekken.

Amsterdam. Salomons

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1937

De Wekker | 4 Pagina's

Op reis naar Sion

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1937

De Wekker | 4 Pagina's