Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Theologie van Karl Barth (XIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Theologie van Karl Barth (XIII)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reeds in ’t begin van deze artikelenreeks heb ik iets geschreven over het grondmotief van Barth’s theologie; ik wil daar hier nog wat nader op ingaan. In heel Barth’s theologie gaat het tenslotte om de erkenning, dat God God is. De erkenning van de vrijheid, souvereiniteit en actualiteit Gods in zijn openbaring. Nu moeten we niet denken, dat de aloude calvinistische theologie de souvereiniteit Gods minder sterk heeft beaccentueerd dan Barth dit thans doet. Nu is t echter de groote vraag: wat verstaat men onder souvereiniteit Gods. Vele uitspraken van Barth wekten het vermoeden, dat Barth onder de souvereiniteit Gods toch eigenlijk iets anders verstaat dan de gereformeerde opvatting. Gods souvereiniteit wil zeggen, dat God als aller dingen Schepper en Onderhouder over alles het onbeperkte zeggenschap heeft, dus dat uit Hem door Hem en tot Hem alle dingen zijn. Deze vrijheid, oppermacht, souvereiniteit wordt gedragen door God’s rechtvaardigheid en heiligheid, wijsheid en goedheid, dus...... door God zelf.
Het gevolg is. dat deze souvereiniteit Gods nooit zooiets worden kan als willekeur, onbillijkheid, onredelijkheid, enz, enz. Indien Gods souvereiniteit willekeur ware, dan hief zij zich zelf op, dan was zij niet, dan was God niet, Gods volstrekte oppermacht en zeggenschap over alle dingen moeten we dus terdege onderscheiden, van wat wij menschen „willekeur” noemen.
Zeker, . de werking van Gods oppermacht kan ons voorkomen als ware zij willekeur; Gods onnavolgbare gang in wereld en kerk en eigen levensgeschiedenis lijkt ons soms onzinnig, onredelijk, maar daarom is ze nog niet, wat zij ons toeschijnt. Ons verduisterd verstand kan en wil zich der wet Gods niet onderwerpen, dus kan en wil het redelijke Gods ook niet zien en erkennen.
Zelfs met ons verlicht verstand kennen wij maar ten deele. Trouwens zelfs in den hemel zullen de gezaligden wel op creatuurlijke wijze de diepten Gods kennen, maar toch nooit doorschouwen. Dat zal zelfs op de nieuwe aarde ons creatuurlijk vermogen te boven gaan.
Maar willekeur in God aan te nemen stelt de zaak zoo, dat Gods wil eigenlijk geen hoedanigheden heeft, en absoluut neutraal en indifferent is. Er is niets noodzakelijks in Gods wil. Hij kan het eene willen, maar het ook tegelijkertijd niet willen. Bijvoorbeeld: God kan willen deze wereld, maar naar het goddelijk voorbehoud kan Hij haar ook niet willen. God kan willen onze zaligheid, maar naar het goddelijk voorbehoud kan hij haar tevens niet willen. Hieruit vloeit vanzelf voort de voorstelling van de ongerijmdheid, de absurditeit in God en zijn openbaring, wat naar Kierkegaard beweerde, juist door ’t geloof verstaan en erkend wordt. Nu zijn er in de middeleeuwen mannen geweest, die eigenlijk Gods souvereiniteit vereenzelvigd hebben met willekeur, Volgens hen bezit God een absoluut vrijen wil, die boven zijn wet uitgaat, desnoods ook tegen zijn eigen wet kan en mag ingaan.
Dus God kan krachtens zijn vrijheid een onwedergeboren zondaar wel in den hemel brengen en een wedergeboren zondaar naar de hel verwijzen. Het goddelijk voorbehoud blijft altijd bestaan, ondanks verkiezing en verwerping, enz. En als zoodanig is de vrije God aan geen goddelijke wet, orde of regel gebonden. Er bestaat, naar deze voorstelling, dan ook geen goed. dat bestand heeft in zichzelve. maar iets is goed, omdat God het goed wil noemen. Consequent doorgedacht kan God doodslag goed noemen en naastenliefde veroordeelen. Natuurlijk zeiden de middeleeuwsche nominalisten niet: God wil ’t goede kwaad noemen, doch zij zeiden: „God kan dat wel.” Wij zeggen God wil het niet en God kan het ook niet, want dat zou in strijd zijn met zijn natuur, en dat „niet-kunnen” Gods is geen onmacht, maar macht in God, geen gebondenheid maar juist de goddelijke vrijheid, onbeperkte souvereiniteit. Nu brachten de oude nominalisten wel een soort rem aan, door te zeggen: „al kan Gods wil boven zijn eigen wet uitgaan, er mee in strijd konmen, toch leeren kerk en traditie, dat het goddelijk handelen meestal plaats heeft binnen den kring van zijn eigen wet of ordeningen. Die kerkleer en traditie moet men dan ook als leden der kerk voor geloofwaardig houden. Hier ziet ge eigenlijk het dualisme der middeleeuwen u voorgesteld. Scheiding! meestal tegenstelling! tusschen geloof en wetenschap, natuur en genade, hoofd en hart, enz, enz. Met het hoofd aanvaart men de fondsen der wetenschap. ook al staan ze vierkant tegenover de leer der kerk, maar met het hart aanvaart men tegelijkertijd wat kerk en traditie krachtens de openbaring Gods ons voorhouden.
Nominalistisch gedacht is Gods souvereiniteit een vrijheid van willekeur, maar kerkelijk gedacht blijft deze willekeur meestal binnen de door God zelf gegeven wetten en ordeningen. Dit dualisme, eigenlijk opkomend uit de beschouwing van des menschen wil, die door de nominalisten niet gebonden maar absoluut vrij werd gedacht, dit dualisme door het nominalisme overgebracht op de kerkelijke Gods-beschouwing heeft in de Roomsche kerk de overwinning behaald op de leer van Augustinus, die en Gods souvereiniteit en onze wilsgebondenheid krachtig heeft gepredikt. Romes theologie en antropologie (leer van God en van den mensch) is altijd gebleven nominalistisch.
Wel komt dit sterker uit in zijn leer van den mensch dan in zijn leer van God, maar aangezien beide voorstellingen wel te onderscheiden doch niet te scheiden zijn (er is wisselwerking tusschen beiden), heeft Rome zich aan ’t nominalistisch standpunt tot nogtoe niet kunnen ontworstelen. Zoolang Rome Rome blijft is dat ook niet te verwachten.
Maar nu komt de vraag aan de orde: hoe denkt Barth over deze dingen. Sommigen hebben Barth een nominalist genoemd met Roomsche ideeën; anderen als Miskote vragen zich af, hoe het in de wereld mogelijk is, zooiets Barth in de schoenen te durven schuiven.
D.V. volgende keer meer hierover.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1937

De Wekker | 4 Pagina's

De Theologie van Karl Barth (XIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1937

De Wekker | 4 Pagina's