Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De theologie van Karl Barth (XIV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De theologie van Karl Barth (XIV)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het vraagstuk van de souvereiniteit Gods is ook zeer sterk onder de aandacht van de Reformatoren gekomen, met name van Luther en Calvijn. Luther denkt hieromtrent wel iets anders dan Calvijn. Luther beweert o.m. dat God boven de wet staat en dat daarom in het stuk van Gods genade een andere en laatste wil Gods openbaar wordt.
Gods staan boven de wet kan dus volgens Luther ook zijn een staan buiten genade. Als Luther gezegd had, dat God wel boven de wet staat, in dien zin, dat Hij niet tegen de wet kan zondigen, en dat Gods genade eigenlijk niet tegen de wet is, doch de volkomen vervulling der wet in Jezus Christus dan ware er geen bezwaar te maken tegen opgemelde” uitdrukking van Luther, Zeer zeker heeft Luther op andere plaatsen in zijn geschriften duidelijk geleerd, dat de wet Gods in Jezus Christus vervuld is tot onze zaligheid, maar eigenlijk is Luther hiermee dan in strijd met zijn andere gezegden, dat God in zijn souvereiniteit de wet kan opheffen,
Calvijn zegt ook, dat God niet tegen de wet kan zondigen, omdat Hij aan geen wet onderworpen is, daartegen hebben we geen bezwaar. Maar tegelijkertijd verwerpt hij toch Luthers voorstelling, als hij zegt, dat God Zichzelf tot een wet is. God en zijn wet zijn geen twee, God en zijn wet zijn een. Gods wet ligt verankerd in zijn natuur, komt op uit zijn wezen, wordt bepaald door zijn wil. Eenerzijds is God dus gebonden aan zijn wet en anderzijds staat Hij boven zijn wet, maar dat staan boven zijn wet is niet willekeur, is niet een tegenstelling in God. Het spreekt vanzelf, dat dit probleem niet is op te lossen, en al het pogen om dit toch te doen moet noodwendig leiden tot een soort dualisme in het Godsbegrip.
Dat Luther van nominalistische smetten zich niet geheel heeft kunnen vrij houden valt m.i. niet te loochenen, Hoe staat het nu ten dezen opzichte met Karl Barth? Nog even herinner ik u aan de beschouwing van de nominalisten uit de middeleeuwen. Zij legden in hun beschouwing over de souvereiniteit Gods zich een soort rem aan, door te zeggen; al kan Gods wil boven zijn eigen ordeningen uit-gaan, er mee jn strijd komen, toch leeren kerk en traditie, dat het goddelijk handelen „meestal” plaats heeft binnen den kring van zijn eigen ordeningen (wet). Barth wil met zijn strenge consequente logiek van deze nominalistische rem niets weten. Hem als zoodanig bij de nominalisten in te deelen is m.i. ongemotiveerd. In dien zin rijdt Barth met een wagen ,,zonder rem”.
Bij de nominalisten was daar nog de autoriteit der kerk, die uit de godsopenbaring aanneemt, dat God meestal handelt binnen den kring der ordeningen. Barth erkent natuurlijk, dat de kerk deel heeft aan Gods genade, maar zij staat zelf ook onder de souvereiniteit Gods, dus volgens Barth ook zonder dat goddelijk voorbehoud, ’t welk onbeperkt vrijmacht is is, dus met het zijne doen kan, wat Hij wil, dus......... boven de wet staande de wet ook kan opheffen! Derhalve kan de kerk nooit zekerheid omtrent Gods handelen garandeeren, want het goddelijk voorbehoud verhindert haar hierin.
Zeker, de kerk heeft de openbaring Gods, deze openbaring kan vanuit den verborgen God niet disputabel gesteld worden, maar wat is weer die openbaring? Geen afgesloten canon aan de kerk gegeven als een tastbaar document Gods, maar veeleer een actueel spreken Gods, dat openbaring voor de kerk wordt, voorzoover en inzoover de kerk Gods stem er in hoort. In alle directe openbaring is de souvereiniteit Gods eigenlijk vermenschelijkt, gebonden aan onze tijdelijke menschelijke werkelijkheid. Als zoodanig aan de kerk gegeven moet ik wel naar haar luisteren, doch immer voor oogen houden, dat God in zijn goddelijk voorbehoud wel eens anders zou kunnen zijn en willen, dan wat in zijn openbaring tot mij komt. Van een uiteindelijke autoriteit der kerk wil Barth niets weten; deze rem is niet op zijn wagen, maar als zijn wagen nu eens staat op verkeerd spoor, en wel op den weg, die voert naar het agnosticisme, n.1. dat wij van God niets met onfeilbare geloofszekerheid kunnen weten? Ik zeg niet, dat het zoo is bij Barth? Ik vraag slechts: zou ’t zoo kunnen zijn of zou ’t zoo kunnen worden? Of......waar de meester in zijn -wijsheid gist, en de leerling in zijn waan beslist...... zouden zijn volgelingen Barths’ wagen dien verkeerden kant ook kunnen uitsturen? Dan is zelfs de nominalistischen rem afwezig en waar komt men dan terecht?Het dualisme van Barth toegepast op de souvereiniteit Gods in zijn openbaring schept een z.g. goddelijk voorbehoud, dat ons alle zekerheid omtrent het handelen Gods ontneemt, Zoo wordt alles in de theologie onzeker en wankel; zoo wordt o.i. toch de H. Schrift in haar hartader getroffen, want het goddelijk voorbehoud is oorzaak, dat we niet meer op haar, zooals ze daar ligt, aankunnen. Ik zeg niet, dat Barth deze consequenties trekt, die de lezers van zijn geschriften trekken, uit zijn gelezen preeken, enz. zou ik soms tot een tegenovergestelde gedachte komen, maar uit zijn theologischen opzet in zijn Römer-brief blijkt m.i. dat Barth zich in zijn denken toch altijd weer door zijn z.g. grondmotief omtrent de souvereiniteit Gods laat leiden. Zoo is het dan ook verklaarbaar, dat iemand eens gezegd heeft: Barths’ crisis-theologie werkt als dynamiet, ook voor zijn eigen theologie- Zoo kon ook een man als Berkhouwer in „Beproeft de geesten,” zijn opstel over Barth besluiten met deze woorden: „Het is ééne zelfde gedachte, die wij nu reeds jaren hooren, de gedachte van de vrijheid en de souvereiniteit Gods als de gloeiende kern van Barths’ theologie. Maar het is datzelfde beginsel, dat...... principieel..... hem in den strijd machteloos maakt om met vrucht te getuigen van de onvoorwaardelijke onderwerping van het menschenleven aan de souvereiniteit van God” bldz....... 124.
Vanzelf blijft de vraag daar staan: hebben wij Barth wel begrepen, vooral voor ondergeteekende, die maar een miniatuurtheoloog is.
Ook mag met recht gevraagd: valt er, ondanks bezwaren, niet veel in het streven van Karl Barth toe te juichen, dus volkomen te waardeeren?

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1937

De Wekker | 4 Pagina's

De theologie van Karl Barth (XIV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1937

De Wekker | 4 Pagina's