Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. v. d. M. te Z. vraagt: Hoe is de verhouding van Gods Woord tot de prediking? Zijn deze op een lijn te stellen?
Deze vraag raakt het karakter van den dienst des Woords in het midden der gemeente. Hierover is veel vaagheid en misverstand. Soms gesystematiseerd verdedigd, dan weer in een persoonlijk gevoelen vastgehouden, in beide gevallen echter bron voor onjuiste gevolgtrekkingen en misverstanden.
Naar twee zijden is hier misvatting. Eenerzijds stelt men de prediking des Woord op een lijn met de openbaring Gods in Zijn Woord. Men spreekt dan, zooals b.v. Barth doet, van de derde gestalte, die het woord Gods door de prediking aanneemt. Openbaring, Schrift en prediking worden dan zoo nauw aan elkander verbonden, dat het onderscheid schier wegvalt tusschen deze.
Anderzijds vindt men in kringen, waar het gemoedelijke element overheerscht een . opgaan in het woord van den prediker, waarbij deze dan los gezien wordt van het geopenbaarde woord. Zijn persoon komt dan zoodanig in het middelpunt dat hij voor het Woord Gods komt te staan en in het allerergste geval zelf tot een soort orakel verheven wordt.
Tot recht verstand moet hier eerst gelet op de positie van den dienaar des Woords. Zijn spreken rust in een goddelijke beschikking. Hij treedt ambtelijk op, sprekend, biddend, van Christus wege: Laat U met God verzoenen.
Ook de prediking is, naar Zondag 31, een hanteeren van de sleutelen des hemel-rijks. „Alzoo dat achtervolgende het bevel van Christus allen en een iegelijk geloovige verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun, zoo dikwijls zij de beloften des Evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden van God, om de verdiensten van Christus wille vergeven zijn; daarentegen allen on, geloovigen en die zich niet van harte bekeeren verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zoolang zij zich niet bekeeren.”
Schoon wordt hier, naar de frischheid waarmede de Reformatie dat hergeven had, het ambtelijk karakter van den dienst des Woords aangegeven.
Wie het zóó ziet, heeft oog voor de prediking als bediening van Gods Woord Dit bedienen sluit dan het ontvouwen en het toepassen beide in.
Zoo gezien blijft er dus immer onderscheid tusschen het Woord zelf en het spreken over dat Woord in de bediening daarvan. Een profeet, een Apostel en een prediker zijn maar niet zonder meer op eene lijn te stellen. De eersten spraken door inspiratie, de laatste niet, hij kan wel verlichting (illuminatie) ontvangen om den rijkdom van het geïnspireerde Woord te zien en te ontvangen. En deze laatste gave is ook den predikers toegezegd.
Nu is het Gods welbehagen om door de bediening des Woords zijnWoord tot een kracht te stellen.
Dit stelt nu in verband met de door God gewilde band tusschen Woord en prediking een dubbele eisch.
Allereerst aan de prediker. Hij begeere niets anders dan het Woord te brengen en niets anders te zeggen dan wat de Heere zegt, Dienaar te zijn van het Woord, zij daarom zijn hoogste eere. Hij schuile weg achter het Woord. Maar hij zoeke dan ook diep het Woord te verstaan. Nooit mag het Woord hem aanleiding zijn om eigen wijsheid te debiteeren en eigen vernuft over het Woord te doen heerschen. Ik hoorde eens iemand over een prediking waarin dat geschied was, de opmerking maken: Het was wel mooi, maar ik vrees dat het niet waar is. De prediker zoeke daarom als hoogste eere, dat de gemeente het Woord en in het Woord den Christus lief krijge. Anderzijds zoeke nu ook de gemeente niet anders dan ’t volle Woord Gods te hooren. Dan mag zij veel, zeer veel eischen. De schatten des Woords toch zijn onmetelijk. Maar zij verwachte dan ook niet, dat de prediker spreke wat zij denkt. Zij moet ook haar gedachten willen laten leiden door en naar het Woord, Hoort zij het Woord niet, zij klage haren dienaar aan, bovenal bij zijnen Zender en zij bidde hem naar het Woord heen. En zij vrage het volle Woord dat de openbaring is zoowel van wat God vóór als in den mensch doet tot zaligheid. Waar zoo het verband tusschen prediking en Woord Gods gezocht en beleefd wordt, bij dienaar en gemeente, zal Heeren zegen niet ontbreken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1937

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1937

De Wekker | 4 Pagina's