Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Triomfzang (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Triomfzang (2)

Voor de lijdensweken

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is volbracht.Johannes 19 : 30 mg.

God neemt het nauw, ja zeer nauw, met Zijn werk.
Eens doorleefde Mozes een gewichtvolle ure. Het was, toen hij geroepen werd om den berg te bestijgen en uit de hand des Heeren het bestek te ontvangen, waarnaar hij den tabernakel zou hebben te bouwen. Wanneer Mozes daarna uit het heiligdom dezer goddelijke onderhandeling treedt, dan wordt het hem nog eens op het hart gedrukt: „zie toe, dat gij het maakt naar het voorbeeld, dat U op den berg getoond is.” Mozes moet niet naar eigen initiatief handelen, want God wil geen werk voor Zijn aangezicht van menschelijke vinding of maaksel. De Heere kan en zal alleen in Zijn eigen werk verheerlijkt worden.
Een dergelijke ure, maar nu in veel intenser zin, doorleeft de Middelaar des Nieuwen Verbonds op den berg Golgotha. Eens was Christus uit het heiligdom getreden met het bestek des Vaders in handen. Daar is ook een heilige bouworde Gods, schooner nog dan die van den tabernakel in de woestijn.
Of is daar geen tempel van levende steenen, van een toegebracht volk, uit wiens zielewoning een zang ter eere Gods omhoog vaart? Maar wie zal hier de fundamenten leggen? Wie hier de hoeksteen zijn? Wie hier de muren optrekken? Wie den bouw voltooien? Nog veel minder dan in de woestijn bij Israels tabernakelbouw was er bier iets van terecht gekomen, nog veel minder zouden de levende steenen van dezen tempel elkander gevonden hebben en wél saam-gevoegd worden, als de Heere Zelf het niet had gedaan, en als de Vader zelf niet de steenen bij elkander had gezocht en de fundamenten had gelegd. Het is immers de Vader, uit Wien alle dingen zijn, en het is alleen door de trekking des Vaders als een zondaar, een levende steen, wordt saamgevoegd aan den tempel.
Wie zal dit raadsplan des Vaders verwezenlijken? Wie dezen tempelbouw aanvangen en voltooien? Wie? Zwijg voor Zijn aangezicht, gij gansche aarde. En Gij, Engelenrijen, hebt onder Uw machtige phalanxen niet een enkele, die dezen last kan dragen en deze taak vervullen.
Daar treedt de Middelaar Gods en der menschen van den berg der heerlijkheid met het bouwplan Gods in handen. Hij graaft, Hij bouwt. Hij arbeidt, Hij lijdt, Hij sterft en keert terug tot den Vader met het woord: „Vader, ik heb voleindigd het werk, dat Gij mij gegeven hebt om te doen.” Het is volbracht.
Wij zullen geen woorden verspillen aan de futlooze verklaring van sommigen, die zeggen, dat Jezus hier niets anders heeft bedoeld dan „gelukkig, mijn lijden is geëindigd”. Op gelijke wijze dus als een kranke uitziet naar het einde van zijn soms ondragelijk lijden.
Maar Christus was geen lijder, die medelijden had met zichzelf, noch ook die medelijden vroeg, maar dat lijden was juist Zijn werk, Zijn roeping op aarde. Gelijk ieder onzer een aardsche taak heeft te vervullen, zoo was het Jezus’ taak te lijden. Dat lijden was de stormloop op de muren van dood en graf, van zonde en satan. Hoort ze kraken, ze breken, ze scheuren, ze vallen....de stad
menschenziel wordt veroverd, de burcht van satan wordt vergruizeld, en de poorten van Gods onkreukbaar recht ontsluiten zich voor dezen sleutel van het volbrachte werk van den Middelaar.
In tal van Musea worden opgravingen uit ruïnes der oudheid getoond. Daaronder zijn tal van beeldhouwwerken, die nog niet voltooid zijn. Gedurig vindt men dan plaatsen, waar nog iets ontbreekt. Het blijkt duidelijk, dat het de bedoeling van den kunstenaar geweest is nog een laatste hand er aan te leggen, maar de dood riep hem op. en zijn arbeid bleef onvoltooid achter.
Maar toen deze groote Kunstenaar en Bouwmeester het marmer der verlossing heeft gebeiteld, heeft Hij dit werk voltooid tot op den laatsten hamerslag toe, en verrijst er nu een gemeente, een tempel, waarvan elke steen het keurstempel van dit volbrachte werk van Christus draagt.
Aan het gansche groote werk der verlossing ontbreekt thans geen schilver meer. Gelijk God als Schepper na zes-daagschen arbeid met groote vreugde op Zijn schepping heeft neergezien — en God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed — zoo ook ziet de Christus op Zijn herscheppingswerk terug, en het blonk in rijke schoonheid voor Zijn oog, en voor het oog Zijns Vaders. Gelijk God eens tot Zijn ruste inging, toen Gods Sabbath aanbrak, en alle koren der schepping het loflied van Gods glorie inzetten, zoo gaat Christus thans tot Zijn ruste in, en breekt Zijn Sabbaths-morgen aan, als hij beluistert het hallelujah der koren, die niet overstemt zullen en kunnen worden door de klaagtoon van zonde en dood. Het is volbracht.
Nu was er niets meer te doen bij God. Begrijpen wij, menschen, dat wel voldoende, dat er wat te doen was bij den Heere? Heeft deze en gene niet een God naar zijn eigen fantasie, en schept de mensch niet al te veel zich een God naar zijn eigen beeld? Is er niet hier en daar een God van eigen maaksel, Die het kwaad wel wat door de vingers zal zien, en Die het toch niet zoo erg nauw zal nemen?
Hoe zal zulk een God der fantasie eens blijken een droombeeld te zijn geweest! God te ontmoeten valt niet mee, en wie zal het conflict opheffen tusschen Gods heiligheid en onze onreinheid, tusschen Gods recht en onze zonde?
Wanneer ons hart nog anders gaat kloppen dan voor het oor van den medicus, wanneer dat menschenhart gaat doorvoelen, dat het een zondaarshart, en dat zondaarshart begint te verstaan, dat het een verloren hart is, dan gaat een mensch pas begrijpen, dat er wat bij God te doen was. Hier buigt onze ziel voor Gods majesteit, hier spat onze zeepbellenvroomheid uiteen. Hier zien wij, dat al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. Thans kan alleen het vol-brachte werk van Christus het altaar zijn, waarbij wij knielen, en de rust zijn, waar ons hart steeds toevlucht vindt in smart. Het is volbracht.
Laat dit woord zijn stralenbundels werpen op het raadsplan Gods ter onzer verlossing, en alle lijnen van dit raadsplan vinden hier haar middelpunt en de cirkel van Gods glorie is hier voltooid. De eerste Adam slaat het werkverbond stuk, de tweede Adam handhaaft het werkverbond. De eerste Adam aanvaardt veel en volbrengt niets, de tweede Adam aanvaardt en volbrengt alles. Het verbond der werken vindt zijn realiseering niet in het verbond der genade, want anders ware de genade geen genade meer, maar in het verbond der verlossing of ook wel genoemd den Raad des vredes, waarin alle elementen van het werkverbond worden gehandhaafd, en waarin het vrije van Gods genade zoo heerlijk Zijn glans en schoonheid ontvangt. Daar is in het stuk der zaligheid van Gods kinderen tweeërlei te onderscheiden. Daar is eerst een onderhandeling Gods over den mensch, als de Vader hem kent van eeuwigheid in den Zoon Zijner liefde met een eeuwige liefde. Het verbond der verlossing. Daar is ook een onderhandeling Gods met den mensch, als de Heere dezen uitverkoren zondaar in den tijd opzoekt en bezoekt met Zijn heil, en hem de zegeningen van dit eeuwig vreeverbond schenkt, Dan leert zulk een ontdekte zondaar in den weg van het genadeverbond, dat hij reeds van eeuwigheid van God gekend is in het Lam, dat geslacht is. Zoo schakelen zich verbond der verlossing en verbond der genade, eeuwigheid en tijd, werken Gods naar binnen en werken Gods naar buiten, d.w.z. hetgeen God in Christus is voor ons, en hetgeen God in Christus is in ons, altijd aan elkander, en zullen wij ziek bevindelijk leeren, wat onze belijdenis zegt, dat Christus ons tot een Middelaar en Hoofd geschonken is. Tijd en eeuwigheid, verbond der genade en verbond dei-verlossing, Gods werk in den uitverkoren zondaar, en Gods werk voor den uitverkoren zondaar, d.i. de bediening van het genadeverbond en de handhaving van het werkverbond, alles, alles gestrengeld in dit machtige kruiswoord „het is volbracht”.
Toen Christus dit woord sprak zag hij terug en vooruit. Terug op den eersten zondaar, klagend aan de poort van een verloren Paradijs, en vooruit op den laatsten zondaar, die smeekt om een plaatske in het herwonnen Paradijs. En toen Hij zoo naar beide kanten heeft heengeblikt, zag hij er niet èèn, wiens kleed niet witter was dan sneeuw, en wiens schuld door het goud van zijn verdienste niet was betaald, en wiens plaats in het vaderhuis niet was verzekerd.
Deze blik op den gang der eeuwen, en op de toekomst der zaligheid moet toch wel voor Jezus midden in zijn lijden een zalige zielsverkwikking aan den kruis-paal geweest zijn! Toen Hij die ontelbare schare zag, die als verlosten roemen zullen in Zijn bloed, en die met den nieuwen naam op hunne voorhoofden en met het lijnwaad zijner gerechtigheid bekleed Hem volgen zouden op de baan van dit volbrachte werk, toen moet het andermaal doorleefd zijn, dat Jezus zich ver, heugd heeft in den geest. Hebben wij reeds den zoom van het priesterlijk kleed aangeraakt, waarop geschreven staat „het is volbracht”?

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1937

De Wekker | 4 Pagina's

De Triomfzang (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1937

De Wekker | 4 Pagina's