Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bij den gouden mijlpaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij den gouden mijlpaal

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Den 6en Juli 1888 verscheen, te Utrecht, een weekblaadje, dat in kerkelijk Nederland met gemengde gevoelens werd begroet. De intrede was zeer bescheiden. Het diende zich aan ais „Het Stichtsche Wekkertje”. Naar zijn omvang, kwarto-formaat, kon het de vergelijking niet doorstaan met bladen als „De Heraut”, het lijfblad van Dr. A. Kuyper, als ,.De Bazuin”, „De Omroeper”, en „De Boodschapper”, die den toon aangaven in de Christelijke Gereformeerde Kerk. Hier kwam nog bij. dat het optrad zonder vermelding van redactie. Men giste wel, maar het naadje van de kous wist niemand aan te wijzen. Alleen kon men lezen, dat het uitgegeven werd door H, Melder, te Utrecht. Voor dit „in cognito” hadden de verzorgers van het orgaan wel hun geldende reden. Maar nog iets anders trok de aandacht. Er ontbrak ten eenenmale een verklaring van beginsel en doel der uitgave, zooals dit toch gebruikelijk is. Zonder meer mengde het zich in de gedachtenwisseling der kerkelijke aangelegenheden, die in dien tijd de algemeene belangstelling wekten.
Het was bet jaar 1888!
Een tijd van heftigen strijd, die het kerkelijk leven tot zijn fundamenten beroerde. Het was nog maar twee jaren geleden, dat de Doleantie de kluisters der Synodale hiërarchie verbroken had, zooals het toen heette. Onder leiding van Dr. A. Kuyper had er een exodus uit de Ned. Herv. Kerk plaats gehad, die het begin zou zijn van een reformatorische beweging. welke de Afscheiding van 1834 in de schaduw zou stellen. Er werd een breuk in het kerkelijk leven geslagen. die na tientallen van jaren nog zou nabloeden. De doleantie-beweging was echter doodgeloopen, nadat de mannen van 1886 de kostbare processen over de kerkelijke goederen verloren hadden. Eenmaal buiten de muren der Ned. Herv. Kerk gesloten, bleef er niet anders over dan zich opnieuw kerkelijk te oriènteeren. De doleantie werd geconsolideerd in de „Nederlandsch Gereformeerde Kerken”. De poging om de Vaderlandsche Kerk terug te voeren naar haar historie en beginsel, was mislukt.
Maar was er niet de Christelijke Gereformeerde Kerk, die in den loop der jaren tot grooten bloei was gekomen? Wat lag nu meer voor de hand dan stappen te doen tot vereeniging van 1834 en 1886? Was dit niet heilige noodzaak, een eisch van Schrift en Belijdenis? Lag hierin niet de verhooring van de bede van het Hoofd der Kerk?
De eerste stappen werden gedaan. Deputaten waren door beide kerken benoemd tot saamspreking. En toch...... de drang der saamhoorigheid ontbrak. De besprekingen vlotten niet. Soms dreigden de onderhandelingen te zullen afbreken. Geen wonder! Er was geen vertrouwen, omdat de liefde ontbrak. De Chr. Geref. Kerk stond zeer gereserveerd tegenover de Ned. Geref. Kerken, die een pretentie voerden, die voor een eensgezind en broederlijk saamwonen niet veel goeds beloofde. De doleerenden want zoo bleef de volksmond die van 1886 noemen. verkondigden, dat de Afscheiding een „ vroeg geplukte vrucht” was. De Chr. Geref. Kerk was „krank in haar levenswor-tel”. Zij beschikte over geen ,.doctores”, die de theologie wetenschappelijk beoefenden. De Chr. Geref. Kerk zag de Ned, Geref. Kerken tegenover zich de „Kerk tot openbaring brengen”, dat toch in strijd was met art. 28 der Ned. Ge-loofgsbelijdenis? Was dit een miskenning van de Chr. Geref. Kerk als de wettige kerk? Men mocht de tegenstelling tusschen 1834 en 1886 trachten te verbloemen, door te spreken van een verschil in methode van reformatie, als bij intuïtie gevoelde het eenvoudige volk, dat dit sofisme was om het verschil in kerkbeginsel te maskeeren. Bovendien werden vanuit Amsterdam leeringen verkondigd, die den toets van Gods Woord en de Confessie niet konden doorstaan.
Het was het jaar 1888.
Allerwege beroering en onrust. Het kerkelijk leven scheen een heftig bewogen zee. Allerwegen verwarring en strijd. Zeker, niet allen, die de Chr. Geref. Kerk liefhadden, stonden afwijzend tegenover de beweging van 1886. Steeds grooter werd het getal van hen, die bekoord werden door de voorstelling van een vereeniging van de beide kerkgroepen. De persorganen verslapten in hun tegenstand, er kwam een niet te miskennen omgroei. De stemmen, die het pleit voerden voor saamgaan, werden menigvuldiger. Men was nog wel verre van een vergelijk, maar er kwam een horizont.
In dien tijd nu, in 1888, verscheen „Het Stichtsche Wekkertje”, Een program van actie mocht niet gepubliceerd zijn, was niet zijn naam een verklaring, die aan duidelijkheid iets te wenschen overliet? Een typische benaming! Het riep op tot een ontwaken uit den geest des diepen slaaps, waarmede velen bevangen waren. Stonden niet hooge belangen op het spel? Ging het niet om het werk Gods in 1834? Was er geen gevaar voor prijsgeven van die beginselen, waaruit de vaderen der Afscheiding geleefd hadden. In een taal, die de allereenvoudigste verstond, verdedigde het weekblaadje het standpunt der Chr. Geref. Kerk. Het vertolkte de meening van duizenden, die met vreeze de ontwikkeling der zaken gadesloegen. Maar niet minder waren er velen, die zich ergerden aan het optreden van dien spelbreker. De officieele kerkelijke pers fulmineerde zeer tegen de „Stichtsche”. Men signaleerde de ernstige waarschuwingen als een soort lastercampagne. Het liefst had men het getuigen van het blaadje doodgezwegen, maar dat ging niet!
Bij den 2en jaargang kwam er bekendheid met de redactie van „Het Stichtsche Wekkertje”. Met dien jaargang vermelde het den naam van Ds, J. Wisse Czn., predikant der Chr. Geref. Gemeente, te ‘s Gravenhage, als redacteur. Z. Eerw, had met J. H. Wessels en G. Renkema Ezn., beiden te Utrecht, de driemanschap gevormd. die hand aan hand gingen in de verdediging der beginselen van 1834. Nu nam Ds. Wisse de leiding van het blad voor eigen rekening; het was zijn persoonlijk eigendom geworden. Hoe heeft hij tot in 1921 het blad, dat hij zijn „papieren kind” noemde, op voortreffelijke wijze geredigeerd. Onvermoeid zette hij het aangevangen werk voort. Tijd en krachten gaf hij aan dit orgaan, dat ook zijn „zorgenkind” was. Wat al offers werden gebracht, wat al moeilijkheden moesten overwonnen. Wie * eenigermate met de verzorging van een blad op de hoogte is, kan eenigszins nagaan wat eischen de uitgave van het kerkelijk orgaan hem stelde, vanaf den 8en jaargang.
Er kwam van lieverlede groei in het blad. Bij den 3en jaargang heette ‘t „Het Wekkertje”, met als onderschrift: „klein. christelijk weekblad voor Nederland”. Bij den 5en jaargang trad „De Wekker” op in groot formaat als „orgaan van de Christelijke Gereformeerde Kerk”. De baten kwamen de eerste jaren ten goede aan de „Emeriti Pred.”,enz.: enkele jaren werden ze gestort in de Kas van E.B.P., maar sedert 1893 vielen de finantieele vruchten ten deel aan de „Theol. School”. We gaan de zorgen stilzwijgend voorbij, die de uitgave met zich medebracht. Hoevele malen moest niet van uitgever verwisseld worden.
In de verzorging van ,.De Wekker” had Ds. J. Wisse veel steun aan Ds. F. P. L. C van Lingen, met wien hij tegelijk de opleiding tot den dienst des Woords deelde. Velen leenden hun welversneden pen. Veler namen zijn eervol aan „De Wekker” verbonden. Maar de chef was en bleef Ds. J. Wisse.
Het was inderdaad voor hem een groot offer, toen zijn hooge leeftijd hem er toe dwong, om de uitgave van „De Wekker” ook na zijn dood te verzekeren. Maar met de overtuiging van zijn geloof zag hij het oogenblik tegemoet, waarin hij aan dezen arbeid zou worden onttrokken. Op de Generale Synode van 1919,te Utrecht,kwam een schrijven in van Ds. J. Wisse Czn , dat waardig was hier overgenomen te worden. Maar plaatsruimte verbiedt het. Maar het is bewaard in de notulen van die gedenkwaardige Synode. Het was niets minder dan het „testament” van Ds. J. Wisse, waarin hij „De Wekker” legateerde aan de Kerk. Maar tot het laatste oogenblik wilde hij zijn werk behartigen. De Synode benoemde de medewerkers van het kerkelijk orgaan als commissie van redactie, die onder leiding van Docent F. Lengkeek, die als hoofdredacteur, zou optreden, na het verscheiden van den geliefden Ds. J. Wisse. In Augustus 1921 legde hij zich tot slapen neer. Zijn sterven was een kroon op zijn werk, en diep betreurd door de Kerk, wier belangen hij zoovele jaren op zoo voorbeeldige wijze had verzorgd, werd hij grafwaarts gedragen. Zijn naam leeft in het midden der kerk voort, en zijn nagedachtenis is tot zegening.
In de gouden omlijsting van „De Wekker” is ook de beeltenis opgenomen van wijlen den WelEd. Heer G. Renkema Ezn. Het is niet met een paar woorden te zeggen van welk een beteekenis zijn leven en arbeid voor de Chr. Geref. Kerk is geweest, In allerlei functiën heeft hij de kerk gediend, als ouderling der Gemeente van Utrecht, als lid der Synodale Commissie, vele jaren lang, maar ook als scriba der Generale Synode. Een blik op de foto en het onvergetelijk verleden krijgt weer gestalte voor het oog der herinnering. Hij, de directeur der Gemeentereiniging van Utrecht, achtte het zich een eere dienstbaar te zijn in de veel gesmaadde, maar toch door hem zeer geliefde Kerk Hij heeft haar gediend met zijn rijke gaven, zijn tijd haar geschonken, dien hij aan de nachtelijke rust ontwoekerde. De heer RENKEMA was een bekende persoonlijkheid in Utrecht. Met zijn hoogen hoed en gekleede jas, die hij zoowel des daags als des Zondags droeg, maakte bij den indruk van predikant te zijn. Voorkomend en behulpzaam. Nimmer deed men een beroep op zijn bijstand. Hij verzorgde het Jaarboekje en de Scheurkalender. Maar „De Wekker” had zijn volle aandacht. In zijn hand rustte de administratie, een werk, dat in die jaren heel wat bsteekende. Bovendien verzorgde hij de correctie van het blad. Hij was de stille motor in het „Wekker”-bedrijf. Als Vrijdags het blad de drukkerij verliet. was dat weer een wekelijksche zorg voorbij. En het haperde nimmer. Tot het einde bleef hij zijn beginsel getrouw. Hij was één dier mannen, van wie de Heere zich bediende in de opbouw Zijner Kerk. De jaren snellen heen; een nieuw geslacht heeft alreeds de plaats van het stoere voorgeslacht ingenomen, maar de naam dier mannen blijft in eere. En op dit gouden jubileum willen we in dankbaar aandenken eerbiedige hulde brengen ook aan wijlen den Heer G. RENKEMA Ezn.. die geleefd, gearbeid, gestreden heeft voor de rechten van ‘s Heeren Kerk.
Er gaan snaren in onze ziel trillen als ons oog staart op den man, die door zijn heengaan een groote, ledige plaats heeft nagelaten. Hij was een man, die niet te vervangen is. Zeker, niemand is onmisbaar. De Heere geeft en neemt naar zijn souvereiniteit. Maar wij menschen kunnen mannen als dezen onvergetelijken Broeder maar niet missen. En vergeten!? De tijd met zijn vragen en zorgen,legt van dag tot dag zijn beslag op den mensch. Veel uit het verleden verbleekt. Personen vervagen voor het oog der herinnering. Maar mannen als Lengkeek hebben zich door hun leven en arbeid zoo ingeworteld, dat zij ons telkens voor den geest treden.
F. Lengkeek hoofdredacteur van „De Wekker”. Vanaf de ure van het ontslapen van Ds. J. Wisse, zijn leermeester, tot zijn eigen sterfjaar, 1932, heeft hij met zijn rijke gaven van hoofd en hart de Kerk gediend, niet het minst in de wekelijksche verzorging van haar officieel orgaan. Wat voerde hij een fijn besneden pen. Wat was het een genot zijn voorstukken te lezen, welke getuigden van diep inzicht in Gods Woord en van een teer zieleleven. Hoe juist en scherp wist hij de dingen te zeggen. Met hoe weinig woorden. Op meesterlijke wijze beheerschte hij de taal, en hij wist zich van haar te bedienen op een wijze, die telkens bewondering afdwong.
In stille bescheidenheid ging hij zijn weg, die met veel doornen was bezaaid, Maar met een gezalfd aangezicht, versierd met de lijdzaamheid der heiligen, Ik weet het. we loopen zoo licht gevaar onze geliefde ontslapenen te gaan idealiseeren. Maar toch roep ik allen op, die onzen Lengkeek van nabij gekend hebben, of van dit getuigenis iets moet teruggenomen?
Hij heeft het gouden jubeleum van „De Wekker” niet mogen beleven. Hij ging heen om de onverderfelijke, onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis te ontvangen. Hij jubeleert met de Gemeente der verlosten door het bloed des Lams. Maar in hooge achting en in dankbare liefde behoudt Prof. F. Lengkeek zijn plaats in het midden der strijdende kerk. De Heere gaf, de Heere nam. De naam des Heeren zij geloofd. Met zulk een verleden als Kerk achter ons, knielen we neer en het welt in aanbidding op bij dit gouden jubeleum: „Soli Deo gloria!”

A. (Apeldoorn) G.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1937

De Wekker | 6 Pagina's

Bij den gouden mijlpaal

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1937

De Wekker | 6 Pagina's