Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Strafrecht (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Strafrecht (4)

Zondag 4

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wil God zulk een ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?Neen Hij geenszins, maar Hij vertoont zich schrikkelijk beide over de aangeborene en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk straffen, gelijk Hij gesproken heeft: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft, in hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen.Vr. en antw. 10 Catechismus.Een ijverig God en een Wreker is de Heere, een Wreker is de Heere en zeer grimmig, een Wreker is de Heere aan Zijne wederpartijders en Hij behoudt den toorn Zijnen vijanden.Nahum 1 : 2.

Vervloekt!
Met dat ééne schrikkelijk woord noemt onze Catechismus de tijdelijke en eeuwige straf. Geen branding kan voor het stuurloos schip vreeselijker zijn, geen drenkeling in grooter benauwing de draaikolk voelen trekken, dan dit woord van ‘s Heeren lippen inhoudt.
Vervloekt! Ik weet geen ontzetten-der en geen ontstellender woord in den ganschen Bijbel. Wanneer wij niet wisten, dat deze vuurstraal van Gods toorn afgeleid was langs het kruis van onzen Heere Jezus Christus, zouden wij dan niet van ontzetting kunnen bezwijken.
Vervloekt…. Ja, ook een mensen. kan vloeken en verwenschen. Gij kunt het op straat wel eens hooren en het leven heeft het ieder wel geleerd, hoe menschen elkander kunnen vervloeken. Maar hoe vreeselijk dit ook is, het is ten slotte maar een mensch, die het zegt en de Schrift zegt: een vloek zonder oorzaak zal niet komen. Maar hier is het geen mensch, geen engel zelfs, maar God Zelf, Die het vloekwoord laat hooren. Is dat niet om van schrik te beven, ja bijna te sterven?
Deze vloek…. gij behoeft juist niet denken aan de diepte der hel, gij behoeft die ook niet te hooren uitjammeren in de vlammen der rampzaligheid, en dus niet uitsluitend aan de pijn der eeuwige straf te denken. Zeker, dan zullen wij de vreeselijke diepte, de laatste diepte, die dieper is dan alle diepte aanschouwen wanneer we eenmaal — God verhoede het genadiglijk — onze oogen zouden moeten opslaan in de hel, waar deze vloek tot in alle eeuwigheid schroeit.
Maar gy behoeft niet naar gindsche donkere zijde te staren. Gij ziet dien vloek reeds rondom u, ja, tot vlak bij u, en gij leest hem in elke doorn, die op den akker uitschiet en elke distel, die den bodem bedekt. Vervloekt is het aardrijk om Uwentwil, distelen en doornen zal het voortbrengen. Gij voelt dien vloek in de brandende pijn der moegeworstelde menschheid, in heel den smartengang der aarde. Die vloek…. hij is gelijk aan den klauw van de hyena, die zijn prooi grijpt, en die prooi niet meer loslaat.
Die vloek…. wij hooren hem in de smart der geboorte, in de smart des levens, in de smart des doods. Wij zien heen naar aangezichten, verwrongen van het lijden, naar smartelijke ziekbedden, waarop zoo naamloos veel wordt afgetobt, naar donkere en soms zoo raadselvolle diepe graven, waarin zooveel wordt weggeborgen, dat wij niet kunnen vergeten, en wij hooren het woord, bijna het vreeselijkste woord uit den ganschen Bijbel: de gansche wereld verdoemelijk voor God.
Tijdelijke straf!
Ziedaar een deel van dezen vloek. Nu moet er onderscheid gemaakt tusschen straf en kastijding. Straf is een rechterlijke daad, kastijding een vaderlijke tuchtiging. Nu valt het voor ons menschen, met onzen kortzichtigen blik al heel moeilijk om altijd hier de juiste maatstaf aan te leggen. Denk bijv. aan den blindgeborene. De discipelen denken aanstonds aan een rechterlijke straf en vragen aan Jezus: Heere, wie heeft er gezondigd, deze of zijne ouders, dat hij blind geboren is? Jezus daarentegen spreekt hier met geen woord van deze rechterlijke daad, doch wijst veeleer “deze gedachte verre terug, en spreekt alleen van de verheerlijking Gods. Een aanwijzing voor ons om in dit conflict altijd zeer voorzichtig te zijn en niet spoedig met ons oordeel klaar te staan. Wanneer bijv. David na de telling des volks, of na zijn zonde met Bathseba, had gesproken van een vaderlijke en liefelijke kastijding dan zou zijn geweten het hem wel anders gezegd hebben. En wanneer wij daartegenover stellen de geschiedenis van Job in zijn donker lijdensmysterie, wanneer hij alles heeft verloren, dan zou ik hier niet gaarne van een rechterlijke straf willen spreken, maar dan ligt veeleer de gedachte aan een vaderlijke kastijding voor de hand. Wij mogen ons in zulken weg wel zeer ernstig voor Gods aangezicht onderzoeken, of er ook schadelijke wegen bij ons zijn.
Maar dit is zeker, dat bij en in Gods kinderen langs deze tuchtwegen het zdver van hun geloof van de smetstof der wereld wordt gereinigd, en begint te glansen om de heerlijkheid Gods te verhoogen.
Alleen vergete men hier het onderscheid niet, dat er in dezen weg der tuchtiging Gods wordt gekend. Wie onder de tuchtroede van de rechterlijke straf doorgaat, moet voor God als Rechter op de knieën zinken. — Zeker, dat is ook goed, om dan met David te aanbidden : laat mij in de hand des Heeren vallen, hoe hard die ook is. Maar daar is toch nog iets beters. Zaligmaker is, wanneer ge in het diepst van uw ziel mag doorleven, dat gij voor Gods aangezicht komt in den weg van smart en ly’den, van tuchtiging en kastijding, niet als een schuldige voor zijn rechter, maar als een kind onder zijn vader, en gij de hand van een Vader mag voelen, die wel slaat, maar die in diezelfde hand zooveel balsem der vertroosting draagt. Hier is de Heere een goedertieren Vader, Die heiligt alle smart. Hier is geen opstand in de ziel, maar veeleer een stil gerust beamen van Gods wondere wegen, die ook langs een omweg nader brengen aan het Kanaan der rust.
Tijdelijke straf.
Zij kan ook gaan over een geheel volk.
Neen het ergste voor een volk is niet, wanneer de Allerhoogste ons ter slachting leidt in oorlog of pestilentie, wanneer hij een twisting heeft met de natiën. Zoo geeft God zich nog moeite — ik spreek op menschelijke wijze — om die volken tijd van beraad en bekeering te schenken. Maar als de Allerhoogste zich aan een volk terugtrekt, wanneer Hij dat volk, of de leiders der volken, overgeeft aan de verdwazing van hun hart, wanneer hij de zonde laat uitvieren en de waanwijsheid der menschen ten top laat stijgen — dan is er reden om te vreezen. Zulke dagen gaan wij tegen. Nu is vooruitgang achteruitgang, nu is wijsheid dwaasheid, nu is toekomst ondergang. Wee een volk, waarvan God geweken is!
Eeuwige straf….
Neen, ik zeg daar nu niet een woord over. Lees de volgende vraag van den Catechismus, en dan zult gij verstaan, waarom wij thans hier niet verder op ingaan. Wat wij overpeinsd hebben is voldoende om ons te bezinnen op den levensweg, waarheen de reis gaat.
Wanneer wij bij avond op onze rivieren varen dan zien wij telkens een lichtboei. Elke keer flikkert dat licht op, en telkens wil dat licht aan den schipper of den kapitein het pad wijzen, Zie, dat doet de Heere. Hij laat in het donker van ons leven telkens weer zijn licht schijnen, opdat wij de richting zouden vinden naar veiliger strand. Hoe lang zal dit licht nog bij u zijn? Straks is het; keer weder, gij menschen kinderen. Hebben wij dan geleerd, wat het inhoudt: want wij vergaan door Uwen toorn, en door uwe grimmigheid worden wij verschrikt? Geleerd van heimelijke zonden, die in het licht van Gods aangezicht treden?
O, wanneer niet het alles reinigend Middelaarsbloed van den Heere Jezus vloek en vrijspraak tegelijk was, waar zou dan de godelooze verschijnen? Wie zijn toevlucht zoekt en vindt onder de vleugelen van dezen Borg, neen, hij of zij zal niet ontkomen aan de pijn over de zonden, maar wel aan de straf van Gods wrekende gerechtigheid. AI moet ook Gods volk de gevolgen der zonden met heete tranen beschreien, al zal dat volk de strafwaardigheid der zonden voelen branden in de droefheid naar God, de vlammende pijn van de straf wordt toch verzacht door den balsem der vertroostende genade en vergevende liefde in Christus.
Straf moge hier dan het eerste woord zijn, maar het is het laatste niet.
Gods Geest bezegelt persoonlijk aan de ziel de vrijspraak in het gericht, en wij leeren, dat bij een volkomen zondaar, die ondergaat in de straf, ook een volkomen Middelaar is, die in de straf tot zonde is gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.
Zoo worden wij midden in het oordeel en de strafgerichten Gods bewaard voor den schoonen dag onzer eeuwige vrijspraak, als de witte keursteen wordt uitgereikt aan een schare, die eens het „vervloekt” voelde braden in hart en geweten, en die in de troonzaal dei-eeuwige heerlykheid in ongekende blijdschap zal smaken, wat wij hier op aarde stamelend belijden:

Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven,
Die van de straf voor eeuwig is ontheven,
Wiens wanbedrijf, waardoor hij was bevlekt,
Voor het heilig oog des Heeren is bedekt.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1937

De Wekker | 4 Pagina's

Strafrecht (4)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1937

De Wekker | 4 Pagina's