Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Ik heb lief”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ik heb lief”

Schriftoverdenking

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik heb lief, want de Heere hoort mijne stem, mijne smeekingen. Want Hij neigt Zijn Oor tot mij; dies ik Hem in mijne dagen zal aanroepen.Ps. 116:1-2.

„In de psalmen zien wij alle heiligen in het hart,” zegt Luther. Waarlijk de heerlijkheid der psalmen is, dat zij niet (gemaakt, maar geboren zijn. Niet alleen het denkend hoofd, maar ook het diep voelend hart spreekt hier een woord mede. Zou dit ook niet één der redenen zijn, waarom zij zich zoo geestelijk aanpassen in de ziel van alle God’s gunstgenooten? Luisteren naar een psalm, heeft eens iemand gezegd, is luisteren naar de ziel. In den honderd zestiende psalm, spreekt een dankbare, die uit groote benauwdheden is gered, ja uit doodsgevaar is verlost, In hooge toonzetting schalt hij het daarom uit: „ik heb lief”. Hij voegt er in het oorspronkelijke niet bij, wien hu liefheeft. Hij acht dit niet noodig, ja gansch overbodig. Het valt hem moeilijk dit er bij te voegen. Het zou zijn gevoelig hart kwetsen. Dat hart heeft immers geen keuze. De zanger deelt in dadelijk leven, heeft momenteel een ongedeeld hart, en daarom is het geheel en uitsluitend vervuld, met dien God, Die zijn leven is. Daarom schijnt het algemeen, dat zeggen, „ik heb lief”, maar inderdaad is het zeer bepaald en persoonlijk. Hier komt de zuiverheid Zijner liefde uit. Immers, „ik heb lief”, zoo spreekt de bruid en wacht met hijgend verlangen naar den komst van haren bruidegom, En vraag haar nu niet, wie die liefste is, gij zoudt haar liefhebbend hart beleedigen. De moeder buigt zich over haar kind, dat de weelde van haar hart is, haar verlustiging, waarin zij zich weerspiegelt. Zij geeft aan haar gevoelens uiting en zegt: „ik heb lief”, Hier waagt gij het ook niet te vragen, wien nu eigenlijk die liefde geldt; dat moederoog zou U verwijtend aanzien en dat moederhart zich gekwetst gevoelen. Zoo is het ook hier bij den psalmist; er is maar één, die zijn gansche ziel vervult. Neen, Hem noemen is volstrekt overbodig. Hij zingt dan ook niet voor anderen, maar voor zichzelf en van Hem, Die zijn taal verstaat. Liefdetaal is een eigen taal, een harte-taal, die van den ingewijde niet behoeft geraden te worden. Liefhebben! dat is hier dus de grondtoon. Wat is ons leven zonder liefhebben; het verstard, verkild ; wij leven onder een grauwen hemel.
Doch daar komt dat geheimzinnige in ons leven, dat wij aardsche liefde noemen.
Zij toovert schier dien mensch geheel om. Voor zelfzucht komt liefdevolle toewijding; het is als een herschepping. En toch, wat is natuurlijk liefhebben nu nog tegenover geestelijk liefhebben. Die liefde gaat daar nog verre boven uit en is ook nog van geheel anderen aard.
Wanneer de liefde Gods ons hart binnenstroomt, dan gaat het bruischen, het is als eene wassende rivier van binnen. De hartader gaat sneller kloppen en zet ook verstand en gemoed in actie. Mijn lezer: Wij kennen al van onze schoolbanken af deze versregel: „God heb ik lief, want die getrouwe Heere,” — maar op de leerschool des geestes, daar wordt zij eigenlijk gewekt, dan krijgt dat woord lijn en kleur in ons leven. In dit liefhebben is de volle overgaaf van onze persoonlijkheid. Dan-willen wij een offer zijn, dat gansch verteerd wordt. Is dit ook al de grondtoon van onze levenspsalm geworden? Dit is zoo Gode verheerlijkend en ons zoo profijtelijk.
Wij mogen een ernstig, nauwgezet godsdienstig mensch zijn, doch wanneer deze „liefde Gods” zich niet aan ons meedeelt, dan ligt alles nog aan den omtrek en missen wij nog het geheim van de vreeze des Heeren.
Op welken grond nu deze liefde steunt? Zoo vraagt men.
De dichter noemt hier als oorzaak, „dat God Zijn stem, Zijn smeekingen hoort, Hij neigt Zijn Oor tot mij, dies ik Hem in mijne dagen zal aanroepen”. — Hij hoort mijne stem. — Wij hebben onze stem te gebruiken, ook in de aanroepingen van den Naam des Heeren. Zeker Hij hoort ook het zuchten van het boordevolle hart; Hij verstaat ook het lispelen, ja wij kunnen zelfs zonder woorden ook bidden.
De dichter bad:

Zie als ‘t aan woorden mij ontbreekt
Wat de overdenking in mij spreekt. 

David betuigt:

Eer er een woord op mijne tong is,
Zie, Heere, Gij weet dit alles.

Wanneer wij ons zoo eens zwijgend voor den Heer uitbreiden, dan zijn dat bij lange na niet de oninhoudrijke gebeden. Hier is van flatteeren en fantaseeren geen sprake. Maar toch wil de Heere ook weer onze stem hooren. Onze stem, dus geen nabootsing, geen onnatuurlijke klank. Een ouder kent elk der kinderen aan de stem, zoo ook de Heere.
Onze stem, dit is ook onze persoonlijke nooden en klachten voorbrengen, zooals die momenteel weer zich in het hart laten aanvoelen. En de Heere verstaat dan Zijn volk. Een moeder verstaat haar stamelend kind. Zij maakt uit die onsamenhangende klanken wel één geheel. Wanneer niemand U verstaat, mijn lezer, dan nog verstaat U de Heere, doch de kinderstem moet gehoord. Wel past de bedelaars gestalte, maar toch niet de bedelaar komt, maar het kind nadert, —
De Heere hoort mijne stem, mijne smeekingen. Er klinken wat stemmen op van deze wereld naar Gods troon. Lasterende, God aanklagende stemmen. Denk U eens een oogenblik in, dat alle deze stemmen, als één kreet, opstijgen in de ooren van den Heere Zebaoth, dan wordt gij stil, dan doet gij de verbijsterende vraag: hoe verdraagt zich dit met Gods rechtvaardigheid en eere?
Doch Gode zij dank, ook de biddende en smeekende stem wordt nog gehoord. Heeft ons volk het bidden verleerd, er zal toch altoos nog een overblijfsel zijn, dat zijn stemme verheft tot God. En die stem gaat niet in de ruimte verloren; ja waarlijk, de Heere toch lét daarop. Hij hoort, — dit wil hier ook zeggen: Hij verhoort, —
Uw ware gebed en de oprechte smeeking mag daarop dan aanspraak doen gelden.

„Hij geeft den wensch van allen, die Hem vreezen
Hun bede heeft Hij nimmer afgewezen.

Daar verschijnt de smeekeling in het heiligdom Gods. Als iemand, die elk recht op genade verbeurd heeft, maar toch, hij pleit, hij heft zijn bevende handen op, en laat zijn smeekende stemme hooren, niet eenmaal of tweemaal, maar veelmaals. O, gelukkig de mensch, die weet van smeekend pleiten voor God.
Zij dwongen God en bleven vrienden.
Hier legt de Heere het af voor Zijn volk. De smeekeling is in gewin, de Heere gedenkt en verhoort.
Want Hij neigt Zijn oor tot mij.
Niets ontgaat de aandacht des Heeren, als dat volk pleit.
De Heere neigt Zijn oor, dat is hier niet in het algemeen gezegd, n.l. dat God aandacht schenkt aan alle gebeuren en uitingen der menschen, neen, hier is de bedoeling, dat de Heere daar bijzonder aandacht aan schenkt.
Hij wil de vertrouweling zijn in Uw smeeken of vragen. De moeder neigt immers ook in innerlijke teederheid haar oor tot haar kind, als het leed of blijdschap wil mededeelen. Ziet zoo neigt God uit den Hemel Zijn oor tot U; zoo begrijpt Hij U in Uw schreien en klagen; in Uw denken en danken.
Wat ligt hierin een rijke troost voor het hart. Niemand van God’s gunstgenooten spreke dan ook van de verlatenheid des Heeren, maar steeds bepeinze de ziel het groote geheim, dat de Heere Zijn volk nadert in vertrouwelijkheid.
Hij neigt Zijn oor tot hen, dit is ook Hij verstaat de Zijnen, niet alleen in jubelende klanken of welverzekerde taal, maar ook dan, als het is gebroken taal, stamelde of verbrijzelde hartetaal; wanneer gij om woorden verlegen zijt; het gebed U als een snik uit de borst wringt. Ja waarlijk, in elke levensbevinding, onder alle levensomstandigheden, Hij neigt Zijn oor tot U o kind des Heeren.
Dit wordt gij gewaar, ook daarin, dat de Heere met koorden der barmhartigheden U tot Hem trekt. O dat ontfermende mededoogen des Heeren wat is dat balsem voor de ziel.
Hij troost gelijk eene moeder troost en lost weer alle bezwaren op. Dan zingt de dichter:

„mijn ziel mocht nieuwe kracht ontvangen,
Verzadigd als met vet en smeer . . . .

Zulk een gebedsbevinding heeft tot gevolg, dat wij weer met nieuwe en sterke banden aan den Heere gesnoerd worden. Genade geneest, maar ook genade verbindt.
Mijn lezer is dit ook reeds meer dan eens Uw levensgeheim ?
Dat staalt de krachten. —
Hier maakt de bidder weer een nieuw verbond met den Heere, maar ook met de ziel zelf, ja hij neemt het vaste besluit, om van nu voortaan, nimmermeer van zijn God af te hoereeren maar heel dicht achter Hem aan te komen; Hem alleen noodig te keuren in zijn leven en zijn vertrouwen alleen en uitsluitend op Hem te vestigen. Hij maakt een goede sluitrede als hij dit voornemen aldus formuleert:

„dies ik Hem in mijne dagen zal aanroepen”. . . .

Dat bedoelt hier, alle mijne dagen, zoolang ik leef, of ook gelijk anderen willen, van dag tot dag. Dus geen dag zonder God; geen dag zonder de aanroeping dat is ook geen dag zonder Godsontmoeting, Dat is voorwaar een teeder en vruchtbaar leven. Ook menigmaal schrijnt het zoo door de ziek dat wij den Heere zoo vergeten kunnen, dagen zonder getal.
Hier bepaalt de dichter, dat hij geen stap achter den Heere zal verachteren; Hem in elke stonde zal aanloopen en aanklimmen. Dit is nu het leven bij den dag, in den gunstigen zin van het woord. Wij moeten elkaar wel eens vragen, hoelang het geleden is, dat wij eens dadeIijke Godsontmoeting hebben doorleefd, en dan staan wij vaak sprakeloos. Neen waarlijk wij leven nog niet zoo precieselijk dat leven, dat ik Hem alle mijne dagen zal aanroepen. Of nu de dichter hieraan ten volle beantwoord heeft, laten wij thans buiten beschouwing, maar zijne begeerte is oprecht. Dit is dan ook weer een werk des Heiligen Geestes. Het is een schoone vrucht van Gods over-buigende liefde tot hem. Dadelijk buigt de ziel wederkeerig over in de sfeer van vertrouwelijkheid tot God, zooals wij hier zoo treffend kunnen opmerken. Alle toevlucht of hulp, wordt dan radicaal afgewezen ;niemand en niets zal hij noodig keuren dan den Heere alleen. Ook schuilt in deze uitspraak, de gepaste geloofsvervrijmoediging. Hij zal Hem in al zijne dagen aanroepen, hij zal zich dus melden, steeds weer in de kinderlijke vreeze.
Zulk een bidder heeft het welkom aan den troon der genade beluisterd; heeft de aanmoedigingen en opwekkingen des Geestes ondervonden, om steeds maar weer toegang te vragen.
De Heilige Geest onderhoudt dat roepen en komt in ons hart.
Alle de dagen, dit is in voor en tegenspoed, in zonnige en donkere dagen; dagen, dat het veroordeel door de ziel schrijnt, of dat er stille blijmoedigheid gesmaakt wordt van binnen. Want in het geestelijk leven wisselen bruilofts-dagen en rouwdagen elkander steeds af.
Doch hoe het ook is, de zanger zal de aanroeping doen. Dus geen dag zonder aanroeping, dit is, geen dag zonder God noodig te hebben, maar ook dus geen dag zonder het antwoord of de verhooring des Heeren ervaren te hebben.
Mijn lezer: Is dit ook Uw voorrecht?
Is daarin ook ons leven gekenmerkt?
Zulk een leven geeft ook een teedere levensopenbaring. Misschien leeft gij te ver van den Heere; is de gebedskamer te veel gesloten.
Zijn de Danielsvensteren naar het Oosten (dit is naar boven) te veel geblindeerd?
Moge het gebed en de smeeking weer uitbreken als bij den dichter, dan zal de nacht der ziele weer wijken.
Hij wil weer hooren Uwe stem, en dan zal Hij het oor weer neigen.
Een nieuw begin weer!
Dan wordt dat „dies”, dat hartelijke voornemen, weer vaardig in U.
Dies ik Hem in mijne dagen zal aanroepen.
Zulk een leven zal zich eenmaal oplossen in eeuwig aanbidden.

Gorinchem. De Groot

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 1937

De Wekker | 4 Pagina's

„Ik heb lief”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 1937

De Wekker | 4 Pagina's