Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

S. A. te O. heeft eenige vragen over het Werkverbond. Allereerst deze: Waar spreekt de Heilige Schrift van het ver bond der werken?
Bedoelt men de uitdrukking „verbond der werken” letterlijk in de Schrift te vinden dan moet gezegd dat zij er niet van spreekt. Op grond daarvan hebben sommigen de leer van het werkverbond dan ook genoemd een product van de Romeinsche rechtsfilosofie, althans aan haar zou den onze Vaderenden vorm ontleend hebben, waarin zij dit leerstuk kleedden. Dit beweren is echter niet juist, al moet erkend, dat er wel eens zeer spitsvondig over gesproken en geschreven is.
De zaak staat echter wel vast, al wordt het woord niet in de Schrift gevonden. In het werkverbond gaat het over de ver houding, waarin God den mensch in den staat der rechtheid in het paradijs gezet had. De Schrift doet ons verstaan, dat deze verhouding er eene was van zeer bizonderen aard. Zij droeg een verbondsmatig karakter. God trad met den mensch in een gunstrijke relatie, waarin den mensch werden gegeven rijke wegen tot zijn heerlijke bestemming. Adam stond daarin als hoofd van ons gansch geslacht. Gewoonlijk wijst men op vierderlei ge geven der Schrift waaruit het bestaan van zulk een bizondere verhouding (verbond) blijkt.
Allereerst wordt Hosea 6 : 7 genoemd waar Israël beschuldigd wordt het ver bond overtreden te hebben als Adam. Dan blijkt uit Gen. 2 en 3 dat er in de wijze. waarop over den mensch in het paradijs gesproken wordt, uitgegaan wordt van het bestaan van een bepaalde verhouding tusschen God en den mensch. De eisch, de belofte en de bedreiging daar genoemd wijzen daarop. Verder wordt uit hetgeen in Rom. 5 : 12—19 gezegd wordt duidelijk, dat er een evengelijke verhouding is van alle zondaren tot den eersten mensch Adam, als van de geloovigen tot Christus, welke verhouding van Adam tot zijn nakomelingschap dan tegelijk weer onder stelt een bizondere verhouding van Adam zelf tot God. En eindelijk wijst de Schrift er meer dan eenmaal op, dat er tweeërlei weg des levens is. Een der werken en eert des geloofs.
Bovendien wijst de gedachtengang van heel de Schrift er op, dat er in het paradijs tusschen God en den mensch een bepaal de verhouding moet geweest zijn, in welke door God zelf gestelde verhouding, de mensch zijn grond vond om te staan en te leven voor zijn Schepper, die tevens zijn Vader was.
Men zal goed doen in het denken en spreken over het verbond der werken meer den nadruk te leggen op verbond dan op de werken. Immers de mensen mag hier nooit het middelpunt worden. Goos gunst alleen straalt hier in ongebonden schoonheid over zijn schepsel uit. Niet wat wij zouden doen maar wat hij eerst deed was het verbond. De binding Zijnerzijds aan den mensch. Deze was eenerzijds de hoogste mogelijkheid van „dienst” in gehoorzaamheid voor den mensch als schepsel en anderzijds de rijkste vorm van gemeenschap voor hem als kind. Zoo kon hij leven in het: Mijn spijze is te doen den wil mijns Vaders, die in de hemelen is. ’s Menschen leven was dan tegelijk religie. Gods gave en eisch liggen hier ineen. Mijn vrager informeert of dit verbond nu nog bestaat.
Hier beslist, of wij dit verbond zien als iets bijkomends in het paradijs of wel de eenige weg, Gode-behagelijk, voor de gemeenschap tusschen God en den mensch. M.a.w. als een weg of de weg; iets mechanisch of organisch verbond, geheel in overeenstemming met aard, aanleg en we zen van den mensch krachtens zijn schep ping naar Gods beeld. Dat dit van veel beteekenis is bewijst de studie van Ds. N. Diemer over „Het Scheppingsverbond met Adam”.
Onze belijdenis in Art. 14 spreekt van het werkverbond als „het gebod des le vens”, niet iets bijkomends dus, maar de weg des levens.
God, die onveranderlijk is, kan het niet vernietigen. De val des menschen was, ge zien dit karakter van het werkverbond, dan ook een verderven van zijn natuur en zijn liggen in diepen val en verderf een bewijs van de oordeelende kracht van het verbond.
De verhouding van het werkverbond tot het gen ad e verbond, waar de vrager ook wat licht over begeert, is dan ook een gansch bizondere. Het genadeverbond moet niet gezien worden als de successievelijke of definitieve afschaffing van het werkverbond. Het is er veeleer de realiseering van uit en door God zelf in den Christus, als de laatste Adam. In het ver bond der verlossing neemt de Zoon Gods de eisch van werkverbond op zich. De eisch, die, nu het verbond verbroken was. ook een eisch tot het dragen van de straf is.
Als het vleeschgeworden Woord ver vult de Borg heel dezen eisch en de rijke vrucht daarvan vloeit in de belofte des levens, in het verbond der genade, tot zondaren uit. Zoo realiseert God zelf „het ge bod des levens” voor de zijnen, die door inlijving in Christus aan dit leven in hunnen dood deel ontvangen.
Vaster dan in Adam komt nu het leven te liggen, voor wie leert, door het geloof uit deze vastigheden Gods te leven.
Het werkverbond blijft dan de weg des levens maar nu als een genadegeschenk uit den Borg Christus ontvangen. Zoo wordt Hij de weg, de waarheid en het leven.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juli 1937

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juli 1937

De Wekker | 4 Pagina's