Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een hemelsche noodiging (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een hemelsche noodiging (2)

Koopen en eten!

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

O, alle gij dorstigen komt tot de wateren en gij die geen geld hebt, komt en eet, wijn en melk, zonder geld en zonder prijs.Jesaja 55 : 1.

Daartoe zult gij vrijmoedigheid ontvangen, als ge ziet, wat dezen Hemelschen Verkoopheer beweegt, om zoo zijne waren aan te bieden. Een aardsch koopman wordt gedreven door de hoop op winst, om zijne koopers te lokken. Dat is de achtergrond van al dat noodigen door reclame en advertentie, om toch tot koopen te bewegen. Maar daar is het den hemelschen Verkoopheer niet om te doen. Deze heeft hoegenaamd geen winst voor Zich zelf noodig, naardien Hij een volheid bezit, die nooit uitgeledigd wordt. Hij heeft geen schepsel noodig, wijl Hij als de Volzalige in Zich zelf aan allen het leven, den adem en alle dingen geeft. Al het vee op duizend bergen en al het goud en zilver is het Zijne. Daarom behoeft Hij niet van menschenhanden gediend te worden als iets behoevende. Neen! als de Heere noodigt om te koopen en te eten, doet Hij dat niet om er Zelf winst mee te behalen, maar slechts uit vrije ontferming tot den zondaar. Dat leeren de koopers en eters van de geestelijke gaven recht verstaan. Zij belijden het van ganscher harte: „Heere! Gij hebt mij niet noodig, maar ik heb U noodig. Ik kan U niets toebrengen, maar ik moet alles van U ontvangen.” Welgelukzalig, als wij zoo gestemd mogen zijn, en door ontdekkende en onderwijzende genade geleerd hebben, dat God ons niet noodig heeft, en wij Hem niets toe kunnen brengen. Van nature toch leeft de mensch in den waan, dat God hem noodig heeft, en dat de Heere hem wel dankbaar mag zijn, als de mensch tot God wil komen, en naar zijn waan, Hem wil dienen. De natuurlijke mensch beeldt zich in, dat wij geen schuldenaar zijn tegenover God, maar dat God eigenlijk onze schuldenaar is. Hoe dwaas is de mensch! Hoe verblind door de zonde! Gelukkig! die het door genade heeft leeren verstaan, welk een wonder van genade het is, dat de Heere, als de Hemelsche Verkoopheer tot zondaren wil naderen. Dan zullen wij begeeren om bij de koopers van Zijne waren te behooren!
Wat zijn het echter voor koopers, die de Heere noodigt? O, het zijn geen verzadigden, maar behoeftigen. Geen bezittenden, maar niet bezittenden. Hoor het maar uit de noodiging. O alle gij dorstigen, komt tot de wateren.” Dat wij dit dorstigen niet in letterlijken, maar overdrachtelijken zin op moeten vatten, is uit onzen tekst wel duidelijk. Hier is geen sprake van lichamelijke, maar van geestelijke dorst. Het zijn de dorstigen, niet naar het goed en genot der wereld, maar de dorstigen, die naar geestelijke lafenis hebben leeren uitzien; die hebben leeren dorsten naar de gereehtigheid! En dat is de mensch van nature niet. O het is waar, dat elk mensch door de zonde een dorstende geworden is. Maar dorstende naar God, worden we pas, als God ons als verloren zonen en dochteren aan ons zelf ontdekt heeft, ons de nietigheid en het onverzadigbare van het aardsche goed heeft doen kennen; ons de schuld onzer Godsverlating waarlijk tot schuld heeft gemaakt en tot de belijdenis heeft gebracht: „Ik zal opgaan en tot mijn Vader gaan en ik zal zeggen: Vader! ik heb gezondigd tegen den hemel en tegen U, ik ben niet meer waardig uw zoon genoemd te worden; maak mij als een van uwe huurlingen.”
Ziet! dan zijn wij waarlijk zulken geworden, die het woord van den Psalmist in het binnenste onzer ziel hebben leeren verstaan: „Mijne ziel dorst naar God, naar den Levenden God! Wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen?” Dan behooren wij bij de, door den Heere Zelf, genoodigde koopers. Wel u, als gij u zulk een dorstende gevoelt. Dan is er bij God door Christus verzadiging voor uw dorst te ontvangen. Maar gij zegt dat gij u zoo arm, zoo niets bezittend gevoelt! O, dat mag voor ons een bezwaar zijn, maar voor den Heere is dat geen bezwaar. Zulken noodigt Hij juist. Hij roept hen, die geen geld hebben! D.w.z. die alle eigen gerechtigheid en alle eigen deugd„ die de mensch van nature als koopgeld tot de zaligheid, meent God te kunnen aanbieden, geheel verloren hebben, die niets dan schuld hebben, en geen penning om iets aan God te kunnen betalen, O, kent gij u als zulk een? Wel u dan! Dan behoort gij ook bij degenen, die geen geld hebben. Dan noodigt de Heere ook u met dit woord: O, alle gij dorstigen, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, wijn en melk, niet met geld en niet met prijs, gelijk er eigenlijk staat. Ja ‘t is een koopen! Maar niet met geld! Waarmede dan? Met niet anders dan een ruiling van onze ongerechtigheid voor de gerechtigheid Gods, verworven door Christus Jezus! Klinkt u dat vreemd? O wij kunnen het begrijpen! En toch is het zoo. Ook hier hebben wij met een kostelijke, ja met een Goddelijke beeldspraak te doen. Wat toch is koopen? Koopen is niet anders dan een ruilen van bezitting. Oudtijds bestond de verkoop in niets anders dan ruiling. En dat ruilen werd „koopen” genoemd. Welnu! zoo moet er ook een ruiling plaats hebben tusschen God en den zondaar. De zondaar moet zijne ongerechtigheid aan God geven en God zijne gerechtigheid aan den zondaar, n.l. de gerechtigheid verworven door Christus. Gelukkig, als we dat ruilen, dat koopen door de onderwijzing des Geestes geleerd hebben. Dat ruilen, dat koopen, verstond Luther, toen hij zeide: Heere Jezus! ik ben uwe zonde, maar o wees Gij mijne gerechtigheid.”
Ziet, dat wonderlijk koopen, in onzen tekst bedoeld, dat ruilen, leert de Heere zelf aan den ontdekten zondaar, door zijn Geest. Ja, dat is een wonderlijk koopen, waarbij alle eigenwaarde en eigen verdienste wegvalt. Wordt er toch in het dagelijksch leven gekocht of geruild met gelijkwaardige dingen; in het geestelijke wordt gekocht (geruild) met ongelijkwaardige grootheden. Als wij in ‘t aardsche leven wat koopen, moeten wij iets geven, dat gelijkwaardig geschat wordt, aan hetgeen wij ontvangen. Maar in ‘t geestelijke is het juist andersom. Daar wordt gekocht met de meest ongelijkwaardigste zaken. Wat toch is meer ongelijkwaardig dan de ongerechtigheid en de gerechtigheid. En toch! dat is de ruiling, de kooping, die tusschen God en den zondaar moet plaats hebben. De zondaar moet zijne ongerechtigheid aan God geven, zijn schuld voor God belijden. Dan ontvangt de zondaar uit genade, de gerechtigheid van Christus, de wijn en melk van Gods genade, die de ziel verzadigt tot het eeuwige leven.
O wonderlijk! zalig hoopen! Dat mag met recht genoemd worden, een koopen zonder geld en zonder prijs! Daarin behoeft en kan de zondaar niets toebrengen, maar ontvangt hij het brood en water des levens uit loutere genade! Kent gij reeds dat koopen, lezer? Hebt gij reeds uwe ongerechtigheid aan den Heere leeren geven met de bede om Christus gerechtigheid er voor in plaats te ontvangen? Nog niet? O! haast u dan! Daar moet het komen, zal het wel zijn voor tijd en eeuwigheid. Mocht gij daar bij aanvang begeerig naar zijn? Wel u dan! De Heere Zelf leert het de dorstigen om zonder geld en zonder prijs te koopen. Zalig daarom, die bij aan en voortgang dorsten naar de gerechtigheid van Christus, want (zoo heeft de mond der waarheid zelf gezegd) „zij zullen verzadigd worden.”

Kampen. v.d. Berg

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1937

De Wekker | 4 Pagina's

Een hemelsche noodiging (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 augustus 1937

De Wekker | 4 Pagina's