Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het rapport

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het rapport

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Heraut van 26 Dec. gaat prof. Dr. Kuyper voort het rapport te bespreken. Het raakt nu het punt der onmiddelijke wedergeboorte. De vraag die hier aan de orde is, geldt de levendmaking des zondaars, de herscheppende daad Gods, die onze belijdenis gelijk stelt met de schepping en de opwekking der dooden, {art. 12 Hoofdstuk 3—4 Dordtsche leerregels). Geschiedt deze levendmakende daad zonder of door het Woord Gods?
Prof. Kuyper wijst dan op de uitspraak der Synode 1905, waar de Gereformeerde Kerken leeren, dat de wederbarende werking des Heiligen Geestes echter niet in dien zin los mag gemaakt worden van de prediking des Woords, alsof beide van elkaar gescheiden zouden zijn.
Deze uitdrukking ,,de wederbarende werking des Heiligen Geestes" is in dit geding een te ruim begrip, omdat dit evengoed op de heiligmaking kan zien, gelijk het woord ,,wedergeboorte" in onze belijdenis in art. 24 ook voorkomt. Het blijkt uit alles, dat de Synode met die ,.wederbarende werking des Heiligen Geestes" niet heeft bedoeld de herschepping van den dooden zondaar, de levendmaking, de wedergeboorte in engeren zin gelijk men dat noemt, maar veeleer heenwijst naar de bekeering, zoodat de prediking des Woords niet ziet op het levensontstaan, maar op het levensbestaan in het stuk van de wedergeboorte. Dat dit de bedoeling is komt wel heel duidelijk uit in het slot van het artikel van prof. Kuyper; Hij schrijft daar: o.m.
,,Wanneer onze leerregels bij het gebruik van de middelen, die God verordineerd heeft, het Evangelie een zaad der wedergeboorte noemen, dient daarom de vraag gesteld, of hiermede de wedergeboorte in engeren zin, zooals men het noemt, wel bedoeld wordt. Waar dezelfde leerregels ons toch zeggen, dat God deze wedergeboorte in ons werkt zonder ons, en voorts, dat ze een herschepping is en een levendmaking uit de dooden, zooals de Schrift zelve haar noemt, zoodat de mensch daarbij geheel lijdelijk en passief is, daar kan de prediking van het Evangelie, die door Christus dienaren tot ons gebracht wordt, en zich richt tot den mensch om hem tot geloof en bekeering te brengen, toch niet in eigenlijken zin als middel genoemd worden, waardoor God deze wedergeboorte in ons werkt. Want wedergeboorte en bekeering worden door de Leerregels van Dordt zeer duidelijk onderscheiden."

Hieruit blijkt, dat prof. Kuyper de besluiten van 1905 zeer juist exegetiseert, en op grond van deze besluiten leert, dat de wedergeboorte in engeren zin, de levend making van den dooden zondaar niet geschiedt door Woord en Geest, maar zonder het Woord. Nu leeren echter de Dordtsche leerregels, art. 12 uitdrukkelijk, dat deze wedergeboorte niet alleen geschiedt door middel van de uiterlijke prediking des Woords. De Belijdenis sluit dus hier het Woord Gods niet uit, maar in. Wanneer prof. Kuyper nadruk legt op de uitdrukking „zonder ons", dan zou hij eerst dan gelijk hebben, wanneer er stond, of te lezen was „zonder het Evangelie" „zonder de uiterlijke prediking", maar het geheele artikel leert lijnrecht het tegenovergestelde. Leg hier naast art. 35 van onze 37 geloofsartikelen, waar letterlijk staat, dat de tweede geboorte geschiedt door het Woord des Evangelies en het zal moeilijk gaan een verklaring, die prof. Kuyper geeft, conform onze belijdenis-schriften te achten. Ik wil ook niet dieper op dit vraagstuk ingaan, maar wil nog wijzen op Calvijn zijn verklaring van Rom. 10 : 14—-45 waar de Schrift zegt ,,en hoe zullen zij gelooven, van welken zij niet gehoord hebben". Calvijn verklaart aldus: En voorwaar, de stem des menschen kan door haar kracht geenszins tot in de ziel des menschen doordringen. Maar al deze dingen verhinderen niet, dat God door des menschen stem krachtig werkt om door haar dienst het geloof in ons te scheppen." Hier beluisteren wij de echte reformatorische Bijbelsche klank en zij laat ons weer zien, welk een Bijbelsch Theoloog in den gereformeerden zin des woords Calvijn is geweest. Onze oude dogmatici wezen er telkens op, hoe door het Woord van Christus de dooden werden opgewekt en zoo wordt nog door Woord en Geest van Christus in den dooden zondaar nieuw leven gewrocht, of, gelijk Calvijn het hierboven noemt, geschapen. Ook hier dus zal de Christelijke Gereformeerde Kerk niet voetsstoots de uitspraak van 1905 kunnen onderschrijven, omdat zij deze in strijd acht met de confessie en de Heilige Schrift.
Zal het ooit tot vereenigen komen, dan zullen wij dit zoo kardinale punt, waaraan meer vast zit dan oppervlakkig wordt aangevoeld, eerst duidelijker en naar eisch der gereformeerde confessie moeten zien gestipuleerd. Als de Gereformeerde Kerken er van uitgaan, dat 1905 het einde is van alle tegenspraak, dan komt er van de Vereeniging nooit, nooit iets.

Een beetje boos?
Ds. de Smit schrijft in de Utrechtsche kerkbode een sympathiek stukje over het Rapport.
Zie hier wat hij schrijft:
Of de vereeniging ooit zal komen? Ik weet het niet.
Of ik er naar verlang? Mijn hart snakt ernaar!
Maar in een rechten weg. En dan denk ik niet alleen aan de Geref. Kerken. Maar ik denk -— en dat misschien nog eerder — ook aan de Gereformeerden in de Hervormde Kerk en aan de Gereformeerde Gemeenten. Met deze twee laatsten hebben wij, zoover ik meen, geheel geen verschil in leer. Bij de Gereformeerden ontmoeten wij altijd weer dat onoverkomelijke bezwaar van de veronderstelde wedergeboorte. Maar dat vinden wij bij onze Hervormde broeders en bij de leden der Gereformeerde Gemeenten niet. Zeker, Ds. Kersten doet den laatsten tijd wel een beetje boos tegen ons, maar wij zijn toch één. Ik geloof, als wij in waarheid voor Gods Aangezicht komen met deze zaak, dan zullen we voor den Heere moeten belijden: wij behooren bij elkaar.
Wanneer zal Efraim Juda niet meer benijden en Juda Efraim niet meer benauwen? Wanneer zal het beschimpen van elkander eens ophouden en zullen we eens Gereformeerd worden in het schuldbelijden voor den Heere, één in het schuldbelijden? Geve de Heere de uitkomst!

Veel, dat hier Ds. de Smit zegt, onderschrijf ik van ganscher harte. Maar Ds. Kersten — een beetje boos?
,,Wij zijn toch één? Ds. de Smit had hier ook kunnen schrijven: een beetje één.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1938

De Wekker | 4 Pagina's

Het rapport

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1938

De Wekker | 4 Pagina's