Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vreemdeling op aarde II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vreemdeling op aarde II

De Nieuwjaarsstemming

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik ben een vreemdeling op aarde. Psalm 119 : 19a.

Deze belijdenis komt bij het kind van God niet voort uit de moeilijkheden en verdrietelijkheden des levens, waaraan het, als gevolg der zonde, met alle menschenkinderen onderworpen is; maar uit de zonde zelf, waarom hij zich vreemdeling voelt op aarde. —
Als het kind der wereld in druk of lijden verkeert; als het hem niet naar den zin gaat, hoort gij bij hem ook menigmaal een toon, die u zou doen wanen, dat hij zich niet thuis gevoelt. Maar die belijdenis verstomt terstond, zoodra de donkere wolken, die zijn levenshemel verduisteren, weer afgedreven zijn. Dan gevoelt hij zich, evenals elk natuurlijk mensch, weer even thuis op de aarde als tevoren.
Zulk een belijdenis van vreemdelingschap is echter de rechte niet; omdat zij niet gewerkt is door den Heiligen Geest. De rechte vreemdeling hier op aarde doet dien toon hooren, niet slechts in de dagen van droefheid en tegenspoed, maar ook in de dagen van vreugde en voorspoed.
Wel gebeurt het echter menigmaal, dat de Heilige Geest de rampen en droefheden des aardschen levens gebruikt, om ons tot de erkentenis onzer vreemdelingschap op aarde te brengen. Voor menigeen was de verwoesting van het aardsche levensgeluk een middel in de hand des Heeren, om Hem te doen gevoelen, dat hier op aarde het ware levensgeluk niet meer te vinden is. Om hem vreemdeling te maken en te doen gevoelen op aarde, en naar God en de verzoening met God te doen vragen. Maar voor het ware kind des Heeren maken niet alleen de rampen en jammeren, die als gevolg van de zonde over hem komen, de aarde tot een plaats der vreemdelingschap! Neen, het gemis en de scheiding van God Zelf, is hem de oorzaak, waarom hij zich vreemdeling gevoelt. — En dat wordt evengoed, ja soms nog meer gevoeld in de dagen van voorspoed, als van droefheid.
Of wij waarlijk dezen genadetoon kennen, kunnen wij dan ook het beste daaraan toetsen of het vreemdelingsgevoel, 't zij dan in meerdere of mindere mate ons gedurig bijblijft. David heeft dit niet alleen beleden in de dagen van neergedruktheid en tegenspoed! Neen! zelfs toen hij op het toppunt van zijn macht en glorie was gekomen, werd dezelfde toon van hem gehoord, en was het ook toen de ontboezeming zijns harten: „,Ik ben een vreemdeling op aarde". Al de glorie dezer wereld, al de rijkdom en macht dezer aarde kan bij den waren Christen niet wegnemen het gevoel van vreemdelingschap op aarde. Onder alles blijft het heimwee der ziel naar God, en het Vaderland daarboven, leven, en doet hem bij oogenblikken de toon des heimwee's ontboezemen: „Mijne ziel verlangt naar God, naar den Levenden God! Wanneer zal ik ingaan en voor Zijn aangezicht verschijnen? Welgelukzalig de zondaar, die, door Gods Geest wedergeboren, en in Christus zijn Zaligmaker heeft gevonden, gedurig deze heimweeklank naar boven in zijn ziel mag gevoelen, die het naar waarheid, in dadelijke beleving, David mag nazeggen: „Ik ben een vreemdeling op aarde". Het zal hem in de rechte gestalte voor God doen verkeeren.
Maar dat bevestigt juist de waarheid, dat dit woord geen toon is van het natuurlijk hart, maar door den Heiligen Geest in de ziel gewerkt wordt. Bij hen, die deze zielsuiting kennen is een ander levensbeginsel in de ziel ingestort. Zij is vrucht van de vernieuwing des harten; van de geboorte van boven, waardoor de overeenstemming verbroken werd met de zonde in en rondom hen. Van nature is er harmonie en vrede met de zonde. Maar als deze genadekreet uit het hart opstijgt, is daarin het bewijs gegeven, dat de valsche rust is verbroken; de harmonie met de zonde is verstoord, en de zonde- en werelddienst onder den vorst der duisternis is opgezegd. De Heilige Geest heeft dan het oog geopend voor den gruwel der zonde, voor het ontzettend gemis van Gods gemeenschap, voor de lediglatende zwijnendraf der wereld, zoodat de toon van den verloren zoon verstaan wordt:
„Hoevele huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood, en ik verga van honger". Wel kan er menigmaal veel aan vooraf gaan, eer het zoover komt. Hoe menigmaal pogen de aan hun gemis ontdekten eerst nog rust te vinden in de veranderlijke dingen dezer aarde, al was het met de overtuiging in 't hart, dat daarin geen rust te vinden was. Hoe bang was soms dat leven, waarvan zij later moesten getuigen:
„Ik vroeg om laafnis aan den hemel en aan d' aarde.
Maar de hemel kende ik niet, en de aarde haatte mij! "
Bij elke donkere wolk, die zich over hun levenshemel welfde, bij elke stormvlaag, die hun levensscheepje dreigde te verwoesten, kwamen zij steeds meer tot de overtuiging, dat het aardsche paradijs verloren was, en dat zij het hemelsche paradijs hadden te zoeken. En juist in dien weg van ontdekking aan zich zelf, en de noodzakelijkheid van verzoening met God door Christus, werd hun steeds meer het geheim geleerd, dat zij vreemdelingen waren op aarde, van nature zonder hope en zonder God in de wereld. Maar welk een verademing was het, toen hun in Christus de weg der verzoening met God, en der gemeenschap met God, door Gods Woord en Geest ontsloten werd. En juist, toen zij iets van die zalige gemeenschap gesmaakt hadden, werd de kreet in hun ziele geboren: „Ik ben een vreemdeling op aarde". Toen werd het heimwee naar boven, naar hun geestelijk vaderland hunne ziel ingeplant, maar moesten zij ook ervaren, dat deze aarde een vreemdelingsland voor hen geworden was. Toen werd niet alleen hun oog ontsloten voor den waren vrede, voor het leven, dat uit God is, maar ook ervaren dat de aarde, die voor hunne bekeering hun tehuis was, nu een vreemdelingsoord voor hen geworden was, en dat, wat vroeger hen vreemd was, de gemeenschap met God in Christus, en de gezaligden in den hemel, nu hun tehuis was. Als vrucht der genade kwam er nu een vijandschap met de zonde en de wereld en een overeenstemming met de genade en den hemel. Een scheldbrief werd gegeven aan al, wat van beneden is. In de wereld en de zonde voelen zij zich niet meer thuis, en telkens gevoelen zij het bij vernieuwing: „Ik ben een vreemdeling op aarde". En als het goed is met Gods kind moet dat bij voortgang op den weg des levens steeds meer gevoeld worden, 't Is dan ook geen goed teeken, als een kind des Heeren, zich hier op aarde nog zoo goed thuis gevoelt. Helaas! dat het bij verachtering in de genade nog zoo dikwerf plaats heeft. Daarom betaamt ons wel gedurig zelfonderzoek.
Als wij van dat heimwee niets gevoelen, is het nog niet wel met ons. Als wij 't nog nooit gekend hebben is het een bewijs, dat de wedergeboorte van boven nog gemist wordt. En als wij 't in beginsel mochten kennen, mag het wel gedurig onze bede zijn, dat de Heere het mag versterken. Zalig daarom, die leven mag in de stemming van een, die zijn vreemdelingschap hier op aarde, aldus vertolkte:
„Ik verlang naar hooger landen,
naar d' ontknooping van de banden,
naar de jubelende stranden
waar het eeuwig licht zal zijn!"
Kampen.
B. van den Berg

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1938

De Wekker | 4 Pagina's

Vreemdeling op aarde II

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1938

De Wekker | 4 Pagina's