Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zondag 5. De verlossing (8)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zondag 5. De verlossing (8)

Een blik op anderen (4)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale? Neen, want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mensch gemaakt heeft, ten andere zoo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen, en andere schepselen daarvan verlossen.Vr. en antw. 14 Catechismus.Wie zal voor Zijne gramschap staan? En wie zal voor de hittigheid Zijns toorns bestaan?Nahum 1:6 a.

Een ander schepsel.
Wij hebben den mensch uitgeschakeld ! Nu het dier.
Het klinke vrij vreemd, dat wij thans het dier noemen. De mensch staat toch veel hooger in orde der schepselen, dan het dier. Nergens leest men van het dier, dat het naar den beelde Gods geformeerd is en naar scheppingsordinantie moet het dier den mensch onderdanig zijn. Het zou dan ook geheel onjuist zijn om hier het dier in te schakelen, wanneer niet de Heere Zelf het dier als betaling voor de zonde had gesteld. De offerdienst maakt een essentieel bestanddeel uit van Israels eeredienst, en de geheele Gods openbaring is saâmgeweven met het offer van dieren.
Nu is er steeds een richting geweest, die uit den offerdienst het verzoenend element wilde wegnemen, en er op wees, dat de eerste offers, die gebracht werden, dit verzoenend karakter misten. Wanneer wij lezen van Kain en Abel, dat zij den Heere een offer brachten, dan was dit geen zoenoffer, maar slechts „gave”. Inderdaad is dat juist. Het woord, dat wij hier in het Hebreeuwsch aantreffen, kan geen andere beteekenis hebben dan een offergave (Minga), en sluit niet direct het verzoenend karakter in.
Maar anderzijds zijn de meeste Schriftverklaarders het hier wel over eens, dat er tusschen de gewone offers en de zoenoffers geen al te scherpe grens te trekken is.
Al meer zijn wij door de studie der godsdiensten tot de eenstemmige overtuiging gekomen, dat aan alle offers een zekere verzoenende kracht wordt toegekend, ook al spreekt die verzoeningsidee zich in het eene offer duidelijker uit dan in het andere. Het offer behoort bij het wezen der religie. Een religie zonder offer zou een schelp zonder parel zijn. Vandaar, dat zelfs in de caricatuur-religies, als bijvoorbeeld het dwepen met het eeuwige Duitschdom, het offer der overgave tot den dood niet kan worden gemist. Wij mogen in onze eeuw nog zoo sterk dwepen met de cultuur als men wil, maar nog nimmer heeft de cultuur de religie kunnen vervangen, en het is terecht opgemerkt, dat, hoe overvloediger de weldaden der beschaving ons toestroomen, des te leeger ons leven wordt.
Alleen de religie spreekt een woord van troost en hoop tot den moegeleefden en moegestreden mensch, en als de harde poorten van de tijsterende doodsverschrikking worden geopend, dan zinkt de cultuur in den afgrond, maar een volk aan boord van een gehavende wereldstoomer schreit zijn stervende ziel uit: „nearer my God to thee, nearer to thee (nader mijn God tot U, nader tot U)”.
Ja, religie en offer, d.i. overgave, hooren saam. Er is een innerlijke drang in den mensch, die hem telkens heendrijft naar God, maar die hem ook telkens vergewist den ontzettenden afstand tusschen Gods heiligheid en onze zonden.
Het meest kwam dit wel uit in den godsdienst van Israel, waarin de levenswet gold: „zonder bloedstorting geen vergeving. Hierbij zijn steeds twee offers van groote en verstrekkende beteekenis, nl. het Paaschoffer en het bondsoffer.
Het eerste is veel, het tweede is meer. Het bondsoffer beslist, gelijk wij dat reeds bij Abraham vanden in Genesis 15 en later terug vinden in Ex. 24, waar Mozes spreekt van „het bloed des verbonds, hetwelk de Heere met ulieden gemaakt heeft. Het verbond en het bloed des verbonds kan van elkander niet gescheiden worden. De belofte: „Ik ben de Heere, Uw God” ligt verzegeld in het bloed der verzoening. Het ware immers anders onmogelijk, dat God, als de Heilige, met een schuldig volk in verbondsrelatie zou kunnen treden. Deze rijke belofte is de eenheid van Oud en Nieuw Testament en is gegeven in het teeken des bloeds. Vooral dit laatste hebben wij nimmer te vergeten tegenover een al te oppervlakkige theologie, die te veel voorbijziet, dat Oud en Nieuw Testament gedragen worden in en door de gemeenschap van het bloed. Alle leven van hoogere organisatie, dat aan de stof verbonden en met de stof vereend is, wordt geboren uit en gedragen door het bloed. Een moeder kan geen moeder zijn, als zij haar bloed niet feil heeft. Er ligt zoo groote zin in het woord: „het bloed der martelaren is het zaad van de kerk”.
En zoo is het beter te begrijpen, dat de Heere zegt: „de ziel van het dier is in het bloed, Ik heb het voor u op het altaar gegeven om verzoening te doen over uwe zielen”. Ziel en bloed zijn van waarde, maar dat krijgt zijn buitengewone beteekenis eerst dan, wanneer het op het altaar komt. Niet de ziel en niet het bloed, maar eerst het altaar is de teederheid der Gods gemeenschap, als de plaats, waar het oog des Heeren in genade neerblikt op den diep verloren zondaar en waar de hand des Heeren zulk een verlorene weer zoekt en opbeurt uit het stof der verbrijzeling.
Maar hoeveel heerlijkheid van Gods genade er ook sprankelde in de vergevende liefde Gods onder het Oude Testament, daar was toch iets moeizaams in dien gang der dingen. Altijd weer de zelfde handeling, altijd weer die zelfde offerande van stier en bok, altijd weer komen in de poort van den Heilige met een bloed, dat toch niet voldoende is, hoe zeer het ook te waardeeren is. Immers nooit, nooit kwam de hoogepriester onder het Oude Verbond tot het volk uit met de blijde tijding, dat hij het laatste offer had gebracht, en de volkomen verzoening was tot stand gekomen.
Alles riep en zuchtte om den dageraad der verzoening, die tot volle middagklaarheid zou stijgen.
Alles vroeg naar het voorhangsel, dat niet van beneden naar boven, maar van boven naar beneden moest worden gescheurd. Niet het dier, dat Israel bracht naar tempel en voor hof, maar het Lam, dat God Zelf zich had voorzien, zou de hand van Gods wrake wenden en zou den psalm oproepen tot binnen de poorten der eeuwigheid: „en zij volgen het Lam, waar het ook henengaat”. Maar zoolang die offerande niet was gebracht, zoolang wandelde Israel door zijn tempel en voorhof met een moeizame ziel, met een heigend verlangen naar een betere offerande. Het was alles nog tot dienstbaarheid barende.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1938

De Wekker | 4 Pagina's

Zondag 5. De verlossing (8)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1938

De Wekker | 4 Pagina's