Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schriftuurlijk kerkbesef en moderne religieuse-gemeenschapszin. (10)

Bekijk het origineel

Schriftuurlijk kerkbesef en moderne religieuse-gemeenschapszin. (10)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog één opmerking moge hierbij gevoegd worden, om de baan geheel vrij te hebben, tot objectieve critiek op de neo-beweging.
Namelijk, men hoort wel eens zeggen: kerk, och kerk, zoudt ge denken dat God eenmaal zal
vragen, aan welke kerk hebt ge gehoord?
Men meent dan een flinken zet te doen, en dat bij zulk een woord ieder met zijn kerkje wel in zijn schulp moet kruipen, gevoelende dat er andere zaken van heel wat hooger belang aan de orde zijn. Inderdaad, als men het institutaire leven der kerk plaatst in waarde boven het „levend lid,” zeer zeker dan vergeet men roekeloos, dat voor de eeuwigheid (en voor den tijd!) zulks ongenoegzaam zal blijken, maar men moet daarom nu niet meenen, dat hiermee de zaak „geestig” (wèl te onderscheiden van geestelijk) tot een goed einde is gebracht.
Als ooit deze of gene u nog eens toevoegt: zoudt ge soms denken dat eenmaal zal gevraagd worden: aan welke kerk hebt gehoord? — weet ge wat ge dan eens moet antwoorden: nou, alsjeblieft! of mij dat zal gevraagd worden; dacht U soms dat God dit een onverschillige zaak vindt? Als we rekenschap zullen moeten afleggen van elk ijdel woord, zouden we dan niet rekenschap moeten geven van een zoo gewichtige zaak als het lidmaatschap eener kerk? Of we daar rekenschap van zullen hebben te geven. En het is maar diep treurig, en het getuigt van een zeer ondiep zieleleven, als de menschen meenen dat God de zaak van Zijn kerk, ook in haar verschijning, van even zulke waardeloosheid zou achten, als zij zulks doen. Dan is uw belijdenis doen maar treurig oppervlakkig geweest. Dan hebt ge ten slotte de historie, het martelaarsbloed, de uitleiding en zoovele andere gewichtige dingen meer, schandelijk veracht en onteerd. Ieder moet voor God en zijn geweten er rekenschap van kunnen geven: waarom behoor ik hier aan deze kerk; waarom niet elders? Bij den voortduur moge het catechisatieonderwijs terdege rekening houden met deze belangrijke stoffe. Wie ‘s Heeren kerk als instituut bagatelliseert, moet mij niet spreken van een diepgaand geestelijk leven der ware Godsvrucht, welke vraagt naar Gods ordinantiën voor heel het leven. De „Kerk”-beleving is zelfs geen gering deel der nieuwe gehoorzaamheid. Waarom de apostel b.v. het verlaten der kerk zoo gewichtig aanrekent met het woord: zij zijn van ons uitgegaan omdat zij niet van ons waren. Omgekeerd zou het anders geen zonde kunnen heeten, als men een instituut erkent, steunt, beleeft, waar b.v. Christus als Koning in feite is onttroond. Enz.
Maar keeren wij nu tot ons eigenlijke uitgangspunt terug, en brengen wij critiek uit op den dusgenaamden modernen religieuzen-gemeenschapszin. Vooreerst merken wij op, hoe deze gemeenschapszin is meer tot een religie, dan dat zij inhoud en vrucht is van religie. Hij stoelt niet op religie en geloof. Gelijk wij boven zagen, moet er religie z.g.n. uit ontstaan; er zich in stellen, er zich in worden. Hier is dus de geestelijke orde totaal omgekeerd. Religie en geloof komen pas eigenlijk als er zulk een binding zich ontwikkeld, zich geëxisteerd heeft. De gemeenschap der heiligen, als vrucht van de binding des geloofs, is hier afwezig. Dit moge met recht genaamd worden een verarming van het begrip geloof en geloovige.
Bij het rechte kerkbesef is „kerk” vrucht van religie, is gemeenschap der heiligen een element er van, en is een vrucht des geloofs; een openbaring van Gods daad; de daad der verkiezende genade en derzelver functionneering in de tot standkoming van het nieuwe leven, hetwelk uit Christus opkomt, en als uit dat Hoofd een gemeenschap stelt van dezulken die even dierbaar geloof hebben. Bij den modernen gemeenschapszin wordt omgekeerd een religie gemaakt in die binding. En dat is juist daarom geen religie. Dan is religie geen religie, omdat ze dan ontstaat niet uit een objectief gegeven noch daad (Gods), maar het is alles geheel subjectief en subjectivistisch; religie is dan een menschelijke binding zonder basis, zonder norm feitelijk, zonder ordinantie, zonder transcendentale bron. De neo-gemeenschapszin is alzoo geene uit Christus als het Hoofd, Christus wordt, met eerbied gezegd een soort „Führer,” dan in religieuzen zin. Hij baart niet ons, wij stellen Hem dan aan. Hij wordt niet veel anders dan een begrip, een religieus ornament, waar niemand iets werkelijk uit ontvangt. Een alzoo door ons gemaakte religie is geen religie. Of het moet pantheïsme heeten, en dan is ‘t nog al minder van waarde, want een religie waarbij God een altijd wordende is, mag geen religie heeten, het is op z’n mooist gezegd: een zuiver menschelijke creatie, waarbij de sociale trek en zin en ingesteldheid van den mensch naar den gemoeds- en gevoelskant functionneerend het praedicaat religieus krijgt. Zoo kan men doorgeredeneerd met eenigen „goeden wil” ten slotte het eten van aardappelen en brood ook religie gaan noemen, want pantheïstisch wordt dan alles God, en alle levenstrilling religie; en als alles God is, is er geen God; en alles religie is, is er geen religie, dien naam waard althans.
Dit soort religieuze gemeenschapszin is de caricatuur van de kerk, en daarom schadelijk; hij kan zelfs een element in den „anti-christ” worden.
Voorts: ingewikkeld erkent men eigenlijk dat de kerk wat beteekent, wanneer men in z’n critiek op de kerk b.v, zegt: de kerk deed (doet) niet wat haar roeping en taak is; de vele beschuldigingen heden ten dage tegen de „kerk” ingebracht, verhullen feitelijk de gedachte, dat de kerk toch eigenlijk wat beteekent, dat zij wat is? vanwaar anders zulk soort critiek.
Maar dan is daarmede ook gezegd, dat men de oplossing niet moet vinden in verwerping der kerk, maar in terugkeer en reformatie; anders zegt uw critiek niet veel. Doet men zulks niet, dan sluit dit vanzelf in een uitmergeling en ontadelende beleediging van het begrip kerk.
Eigenlijk en feitelijk moet men dan zeggen: „kerk” is een minderwaardig begrip, Dit gaat langs twee lijnen. Gelijk wij verder hopen aan te toonen.

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1938

De Wekker | 4 Pagina's

Schriftuurlijk kerkbesef en moderne religieuse-gemeenschapszin. (10)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1938

De Wekker | 4 Pagina's