Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rechtspersoonlijkheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rechtspersoonlijkheid.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kwestie van de rechtspersoonlijkheid der Kerk is altijd een moeilijkheid geweest, en meermalen is ook op onze Synodes de vraag besproken, hoe het moet met onze kerkelijke goederen, wanneer in rechten werd geprocedeerd. Commissies zijn benoemd geworden, studie is van dit vraagstuk gemaakt, maar tot een definitieve oplossing is het niet gekomen. Dit lag niet aan de activiteit dezer Commissies, noch ook aan den ernst, waarmede de Synode dit vraagstuk onder de oogen zag, maar het was nog te veel een „onder ons” d.w.z. wij hadden niet een uitspraak der rechtbank zelf over dit zoo allergewichtigst punt.
Zelf heb ik meermalen gezocht, hoe de juristen over deze kwestie toch dachten, maar zelfs een man als Dr. Schokking kon in zijn proefschrift over de wet op de kerkgenootschappen geen afdoend antwoord geven. Hij is het er niet mede eens, wanneer de meening hier en daar had post gevat, als zou een kerk reeds rechtspersoon zijn, wanneer zij aan de wet van 1853 had voldaan. Hij schrijft „de meening is dan, dat de kerkgenootschappen, door van hunne inrichting mededeeling aan de Regeering te doen, tevens rechtspersoonlijkheid verkrijgen. Doch tevergeefs wordt naar een voldoende grond hiervoor gezocht. Over de rechtspositie der kerkgenootschappen wordt in deze wet niet gesproken en ook in hare geschiedenis is ons nergens de bedoeling gebleken, dat daarover door haar beslist zou worden.”
Zelfs komt Dr. Schokking tot deze conclusie, dat het mogelijk zou kunnen zijn, dat een kerk, die niet voldaan had aan de wet van 1853 toch als rechtspersoon werd behandeld, terwijl een kerk, die zich naar de wet van 1853 bij de Regeering heeft bekend gemaakt, deze rechtspersoonlijkheid zou derven. Al lijkt ons dit een gewaagde uitspraak, toch blijkt hieruit, hoe wankel de rechtspositie van een kerk is. Dr. Schokking zegt uitdrukkelijk, dat de geaardheid der wet van 1853 niet toelaat om hiernaar het rechtskarakter der kerkgenootschappen te kunnen beoordeelen. Letterlijk schrijft hij in zijn proefschrift, blz. 12: „Dit is daarvan onafhankelijk, zoo dat zich zoowel de mogelijkheid laat denken, dat een kerkgenootschap, voldaan hebbende aan art. 1 der wet, door den rechter niet als rechtspersoon wordt erkend, en dus in zijn vordering tot een of ander niet wordt toegelaten, als de andere dat het wel in rechten wordt erkend, ofschoon het bij de Regeering nog niet bekend is.”
Hieruit kunnen wij zien, hoe eigenaardig de kwestie der rechtspersoonlijkheid eener Kerk tot hiertoe was.
Wij hebben maar weinig moeite gehad bij erflatingen, maar juist, wijl de Kerk als rechtspersoon steeds nog een open vraag was, zou het groote moeilijkheden hebben kunnen opwerpen, wanneer de aanvaarding van zulk een erflating eens werd betwist. Immers, wanneer het tot hiertoe een vraag bleef, of een kerk zekerheid bezat in zake haar gemeenschappelijke bezittingen, dan stond hiermede elke handeling in de sfeer van den staat wankel, wanneer het ging over rechtshandelingen eener Kerk.
Ook de Gereformeerde Kerken hebben deze zelfde moeilijkheid gevoeld en zij hebben getracht hieraan te ontkomen door een artikel in de Dordtsche Kerkorde op te nemen. Dat artikel is door de Synode van Middelburg 1933 aanvaard en luidt: „De kerken, die in classes, particuliere synoden, en generale synode samenkomen, vormen te zamen even zoovele vermogensrechterlijke eenheden ten aanzien van de stoffelijke aangelegenheden, die haar onderscheidenlijk in classicaal, particulier, synodaal, en generaal synodaal verband gemeen zijn. Deze eenheden worden in en buiten rechte vertegenwoordigd, zoowel door de respectieve, classicale, particuliere synodale, en generaal synodale vergaderingen, als door Deputaten, die door deze vergaderingen worden benoemd, geinstitueerd, en ontslagen, en in al hun handelingen door hun instructie zijn gebonden.”
Deze formuleering bedoelt dus, dat Deputaten steeds in rechten de Kerk kunnen vertegenwoordigen. Immers de moeilijkheid eener gereformeerde kerkelijke organisatie is, dat, zoodra de meerdere vergaderingen zijn uiteen gegaan, deze geen enkel adres meer hebben. En hoe zouden zij dan een rechtspersoon kunnen zijn, als hier geen adres bestaat?
Thans heeft de Hooge Raad nog iets anders beslist, In de rechtsoverwegingen in zake de kwestie, of de classis ‘s Hertogenbosch rechtspersoonlijkheid bezit, heeft dit Hoogste rechtscollege niet alleen toestemmend geantwoord, maar heeft ook beslist, dat op grond van art. 1694 Burgerlijk Wetboek niet als eisch behoeft gesteld dat een zedelijk lichaam een bestuur moet hebben. Hierdoor zijn veel bezwaren opgeheven, en komt de positie van onze meerdere vergaderingen wel zeer stevig te staan.
Echter kan ik begrijpen, dat Deputaten van de Gereformeerde Kerken voor correspondentie met de Hooge Overheid toch hebben geadviseerd Deputaten te benoemen met bindende instructies, die in rechten de Kerk steeds kunnen vertegenwoordigen en dit op grond van het nieuwe artikel in de Dordtsche kerkorde. Zelfs herinneren deze Deputaten er aan, dat het eisch is om een voldoend vaststaand adres te bezitten, van deze kerkelijke vergaderingen, dat gekozen kan worden ten huize van één der Deputaten, die de kerkelijke colleges zullen vertegenwoordigen. Ook voor ons kerkelijk leven zijn deze dingen van het grootste belang, omdat wij in de sfeer van den staat op geen andere wijze zijn georganiseerd dan de Gereformeerde Kerken. Het verdient overweging om hier van nota te nemen bij de verkiezing van Deputaten op onze kerkelijke vergaderingen.
Wat nu de uitspraak van den Hoogen Raad betreft, die zal juridisch wel in orde zijn, maar naar den maatstaf van onze confessie en van onze interne verhoudingen en presbyteriale beginselen kleven hier ongetwijfeld fouten, die wij niet kunnen voorbij zien. Dit ligt natuurlijk hieraan, dat onze belijdenis niet klopt met het karakter van de wet. De wet is door en door collegialistisch, en de Gereformeerde kerken zijn door en door presbyteriaal. Wanneer de Hooge Raad de Kerk inschakelt naar ons Burgerlijk wetboek, en wij dan worden „vereenigingen van personen als zedelijke lichamen” dan blijft hieraan de fout kleven, waartegen voor jaren reeds prof. Noordzij opkwam in de Kamer, dat de Kerk gelijk gesteld wordt met een vereeniging. Voor het karakter eener gereformeerde Kerk is in de wet geen plaats, en mitsdien kon de Hooge Raad niet anders doen, dan zich aan de wet houden en de kerk inschakelen in de rij der zedelijke lichamen of vereenigingen van personen.
Maar al blijft hier dus altijd iets wringen, wat naar den aard van ons kerkelijk leven niet geheel in orde is, wij kunnen toch dankbaar zijn dat wij deze uitspraak van den Hoogen Raad bezitten, waardoor ongetwijfeld de rechtspositie van onze kerkelijke vergaderingen en daarmede de gemeenschappelijke bezittingen en al onze rechtshandelingen meer gewaarborgd zijn.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1938

De Wekker | 4 Pagina's

Rechtspersoonlijkheid.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1938

De Wekker | 4 Pagina's