Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van Idolen en Schepselen, door A. Janse, uitgave van J.H. Kok te Kampen. Prijs ing. ƒ 1,60, geb ƒ 2.25.
Dit geschrift is een ernstige poging om tot klaarheid te komen over het zoo disputabel probleem in de Gereformeerde kerken, „onsterfelijke ziel”. De Schrijver geeft in dit boek niet veel nieuws voor hen, die bijv. van zijn hand gelezen hebben, „de mensch als levende ziel”. Hij ontziet zich niet een scherp oordeel uit te spreken over hen, die durven spreken van een dichotomie, d.w.z. de mensch bestaat uit ziel en lichaam, als hier een bedoeling achter schuilt, dat de mensch naar zijn geestelijk bestaan, naar zijn „hoogere” waarde aan God verwant zou zijn.
Dit is volgens den Schrijver heidensche filosofie, niets dan pantheïsme.
Het lijkt mij echter toe, dat de heer Janse nog niet filosofisch genoeg geschoold is om over dit probleem te kunnen oordeelen. Wanneer hij bijv. schrijft, bl.z. 25: „het pan-theïsme ziet „in” alle dingen en in elk gewoon schepsel b.v, een steen, een stok, zijn god aanwezig, als het „wezenlijke” daarvan”, dan is dat al te naief geschreven. Zoo ook, wanneer hij Kant’s leer betrekt in het probleem der „onsterfelijkheid”, dat den Gererformeerden denker bezig houdt (blz. 9). Hier staat Kant’s criticisme en scepticisme mijlen ver vandaan. De schrijver kan dit niet goed praten met een beroep op de leer van de „praktische Vernunft”.
Wij lezen op blz. 11: „dit geschrift wil van de idolen vereenring tot bekeering roepen”. Maar dan hebben onze Gereformeerde Vaderen toch al heel lang de idolen (de afgoden) gediend, en zijn „onbekeerd” in dezen gestorven.
Wie, zooals de schrijver, een zoo sterke positie inneemt tegen de leer van de „onsterfelijke” ziel”, omdat hij dat niet een schriftuurlijke, maar een filosofische term acht, moet er toekomen, om heel wat uit het Gereformeerde woordenboek te schrappen, dat als „filosofische term” kan afgeschaft worden, bijv. het woord „persoon”. Wij spreken van den „persoon” des Vaders, en den „persoon” des Zoons en den „persoon” des Heiligen Geestes”, En wat heeft bijv. een filosoof als Fichte van dit persoonlijk heidsbegrip ook weer gezegd?
Loopt de schrijver niet al te lichtvaardig over teksten heen als 1 Cor. 15:53, 54 (blz, 8)? Moet daar het woord „sterfelijk” niet genomen worden in den zin van vleesch en bloed? (zie vers 50). Is deze tekst een bewijs tegen de leer van de „onsterfelijke ziel”???
Wanneer de schrijver had aangetoond, dat niet alleen de ziel, maar dat de mensch onsterfelijk is, dan zou elk van Gereformeerd belijden hem daarin hebben kunnen volgen. Thans is de bedoeling van den schrijver om een principieele tegenstelling op te roepen. En dit gaat o.i. te ver. Als dit werkelijk zoo scherp staat, als de schrijver hier laat gevoelen, dan moeten de Gereformeerde Kerken, willen zij haar belijdenis handhaven, ingrijpen.
Ik herinner hier aan een woord van prof. Hepp: (Dreigende Deformatie II. Symptonen, blz. 78). De Hoogleeraar stelt de positie zoo scherp mogelijk, en hij schrijft: Tusschen dit gevoelen en de be-
lijdenis valt geen compromis te treffen.
Dat is het oordeel van hen, die het afwijkend gevoelen propageeren zelf.
Ik behoef er wel niet nogmaals in den breede aan te herinneren, hoe het zielsbegrip, zooals dat in de Gereformeerde belijdenisschriften wordt uitgesproken, als een idool, een afgod, product van immanentie-filosofie, een gedachte op den Westerschen-Oosterschen divan opgedaan, een onbijbelsche constructie, publiek werd tentoongesteld, en het huldigen ervan als zielegodsdienst werd uitgekreten.
Voor het besef van de voorstanders van het afwijkend gevoelen loopt het dus allerminst over een louter terminologisch verschil,
Zij stellen dan ook den eisch, dat wij met ons zielsbegrip finaal zullen breken. Voor hen schuilt daar achter een principe.
Zij zien de antithese als een van: schriftuurlijk-onschriftuurlijk.
En hoe pacifistisch wij ook gezind zijn, elk streven om over deze kwestie den mantel van „termnologisch verschil” uit te spreiden, kan . hen niet bevredigen. Ons evenmin.
Het lijkt ons toe, dat prof. Kuyper niet te sterk gesproken heeft, toen hij beweerde, dat de toestand veel verontrustender was, dan in het conflict Geelkerken.
De Gereformeerde Kerken beleven nog niet veel plezier van de „Calvinistische wijsbegeerte”, waaraan ook de Heer Janse zijn naam wil verpanden, hoewel zijn boek niet den indruk wekt, dat hij veel aan „wijsbegeerte” heeft gedaan.
Hij zal wat meer beslagen ten ijs moeten komen, eer dat het hem gelukken zal, om de Gereformerede belijdenis op dit punt te herzien,
Dit boek is een symptoom in de Gereformeerde Kerken, waardoor wij niet veel wijzer worden, alleen wat meer belangstellend, hoe deze strijd moet beëindigd?
Om deze oorzaak kan de lezer allicht deze wat breeder bespreking verklaren.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1938

De Wekker | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1938

De Wekker | 4 Pagina's