Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Te Zarphat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Te Zarphat

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen geschiedde bet Woord des Heeren tot hem, zeggende: Maak u op, ga henen naar Zarphat, dat bij Sidon is, zie, Ik heb daar een weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude en v.v.1 Kon. 17-8-16.

Er was een crisis, op godsdienstig gebied, in Israël. Het waren de donkere dagen van Achab. Deze was gehuwd met de doehter van den koningsmoordenaar van Tyrus en Sidon, Et-Baäl, Izebel. Door haar was het, dat de afgoderij in het rijk der tien stammen werd ingevoerd. Doch grove zonde was reeds veel vroeger in het rijk tot openbaring gekomen. Wij lezen immers van Jerobeam, Nebats zoon, dat hij Israël deed zondigen. Hij liet twee kalveren maken en plaatste er één te Bethel en één te Dan. Hier moesten zijn onderdanen Jehova, der Vaderen God, dienen.
Zie, dat was de zonde van het tweede wetswoord. Daarin verbood God beelden te maken, om daarvoor neder te buigen. En tot die zonde voerde nu Jerobeam zijn volk. Doch wat Achab deed, was erger. Onder aanvuring van Isebel voerde hij den Baäl- en Astarte-dienst in. Dat was de zonde tegen het eerste wetswoord. God had Zijn volk getrouwd bij den Horeb en getuigd; „Ik ben de Heere UW GOD”. Doch nu verliet Israël, onder leiding van den koning Achab, den Heere en boeleerde met de afgoden. Hierover was de Heere zeer vertoornd en zond een crisis in het maatschappelijk leven. Hij verwekte Elia van Tisbe, om Zijn Profeet te zijn, en Zijn oordeelen aan te kondigen. Dat wij op die lijn letten. Eerst de crisis in den Godsdienst en daarna de crisis in de maatschappij. Voorwaar, wie God verlaat, heeft smart op smart te vreezen. Dat blijkt ook wel in onzen tijd. De volkeren hebben den Heere verlaten en vergeten, en hebben allerlei goden, die geen goden zijn, gediend, en nu komt God om ons te laten zien, dat niemand ons redden kan, wanneer de oordeelen over de aarde worden uitgestort. Zijn gerichten zijn over de volkeren, ook thans, en dat, om den afval der volkeren. O, dat het beseft werd, dat alleen in wederkeeren behoudenis ligt!
Elia dan moest naar Achab, Israëls koning gaan, om aan te kondigen dat er geen dauw nog regen zoude zijn, dan alleen naar het woord van Elia. Zie hem daar staan, gehuld in een kemelsharen mantel en omgord met een lederen gordel. Vuur vonkt uit zijne oogen. Vreeselijk zijn zijne Woorden. Immers, als er geen dauw of regen over de akkers komt, dan zal alles verschroeien en het gevolg zal wezen, dat er straks een hongersnood zal uitbreken. Doch God zal in dien bangen tijd, die aanstaande is, voor Zijn knecht zorgen. Hij wordt allereerst naar de beek Krith gezonden, om aldaar te wonen. Daar, in dat onherbergzame oord, dicht bij den Jordaan, zal de Heere hem verzorgen op een wonderdadige wijze. Raven zullen hem te morgen en te avond brood en vleesch brengen, naar ‘s Heeren bevel, terwijl hij uit de beek Krith kan drinken. In dat woeste oord heeft de profeet een jaar moeten wonen. Doch dan krijgt hij bevel, om te gaan naar Zarphat.
Wonderlijk bevel. Zarphat ligt toch in Sidon. Daar heerscht de afgoderij. Vandaar is de Baäldienst in Israël geïmporteerd. En moet hij nu daar gaan wonen? Heilig zijn Gods wegen, mijn lezer. Het bevel des Heeren aan Zijn knecht was allereerst een zegen voor Elia. Hij was een mensch als andere menschen. En nu had hij reeds zoo langen tijd in de eenzaamheid gewoond, daarom zal hij nu weer naar de menschen terug moeten, om ook weer te deelen in de gemeenschap der heiligen. Verder is het een geloofsbeproeving voor Elia, waar Gods bevel zoo tegen Elia’s gedachten en overleggingen ingaat. Doch laat ons vooral niet vergeten, dat ‘s Heeren bevel aan Elia een oordeel beteekende voor Israël. Zij hadden den Heere verlaten en nu nam de Heere de vruchtbaarheid weg; doch zij verhardden zich, en daarom ging de Heere door met Zijne oordeelen, nu nam Hij ook Zijn woord weg. Elia toch was de Profeet, die rechtstreeks van den Heere bediend werd. Door Hem wilde de Heere tot Israël spreken en zie, nu zond de Heere hem naar het heidenland. O welk een les voor ons. Als wij ons verharden, dan zal de Heere Zijn Woord van ons nemen en het elders brengen. Dat geldt den volkeren, maar ook den enkeling. Als wij ons op de vele en ernstige roepstemmen Gods niet bekeeren, dan zullen straks hoeren en tollenaren ons voorgaan in Gods koninkrijk en wij, kinderen des koninkrijks, zullen buiten geworpen worden. Dat wij er ernst mee maken, waar de Heere ons zoo gedurig en ernstig roept. Ga naar Zarphat. Zie, als Elia zelf een weg had gekozen, dan was hij zeker niet naar het Noorden getrokken, maar was gewis in Israël gebleven. Hij zou veel liever onderhouden zijn geworden door den Godvreezenden Obadja, die reeds honderd profeten des Heeren onderhield met water en brood. Hij had toch veel liever bij een Weduwe in Kanaan zijn intrek willen nemen, dan bij een heidinne, maar waar God gebiedt, daar heeft hij te gehoorzamen, en dan zal het ook wel goed uitkomen. De Heere geeft hem de belofte mee, dat de weduwe aldaar hem zal onderhouden. Zie, daar gaat hij in geloofsgehoorzaamheid.
Waar hij gaat of staat, ziet hij de ellende door de droogte. Het land treurt, de akkers zijn rood van ellende. De beesten rochelen van dorst. Doch die ellende is niet het ergste, maar dit is de ellende in de ellende, dat er geen bukken en buigen voor Jehova is. Zou dat ook niet voor onzen tijd gelden? Het is waar, dat de werkloosheid een geesel Gods is, maar als er een roepen uit de benauwdheid zou wezen tot den Heere, dan zou de benauwdheid reeds minder benauwd zijn, ja de Heere zou zijn een hoog vertrek voor de bedrukten en zij zouden leeren roemen in de verdrukking. Met God kan de kerk toch over muren springen en door sterke benden dringen. Zong een Habakuk eens niet een lied in donkere tijden? Nu dat kan God nog leeren, want Hij geeft psalmen in den nacht. Doch waar Elia van die verootmoediging en van dat geloof niets bespeurt, gaat hij bedroefd Noordwaarts. En zie, wanneer hij dan eindelijk over de grenzen van Sidon trekt, dan blijkt, dat ook aldaar de hongersnood heerscht. Zelfs de ongewijde schrijvers hebben over een groote droogte, die te Sidon heerschte, verhaald. Elia’s weg gaat kustwaarts. Dat geeft verademing. Hij trekt toch op de zee aan en de zeewind zal hem nog eenige verkwikking in de groote hitte geven. Eindelijk nadert hij het fabrieksstedeke Zarphat. De naam beteekent smeltoven. Hier waren glasblazerijen. Genaderd aan de stadspoort ziet hij goed uit of hij ook iemand ontmoet, die hem zal kunnen herbergen. Hij weet niet den naam van de vrouw, die van den Heere het bevel zal krijgen, om hem te onderhouden. Ook weet hij haar adres niet. Doch zou God hem niet geleiden? In vroeger jaren had Hij wonder geleid een dochter van Farao, die zich wilde baden in den Nijl, en aldaar een klein arkje vond, waarin het kindeke Mozes gelegen was. De Heere had de weg van een Eliëzer, den Damascener, voorspoedig gemaakt, toen die om een bruid voor Isaäk naar het Oosten was getogen. Was ook niet eens een Saul op zoek gegaan om ezelinnen en had hij toen geen koningskroon gevonden? Nu, de Heere zou ook den weg van Elia wel leiden. Zie, daar bij de stadspoort is een vrouw bezig met hout te sprokkelen. Zou zij het zijn, bij wie hij intrek moet nemen? Hij zal het onderzoeken.
Zijn eerste vraag is om water. Hij reikt haar zijn watervat toe en vraagt om drinken. En let nu eens op. Wel is die vrouw arm aan geld, maar niet aan welwillendheid. Zij maakt geen verontschuldigingen, om dan haar eigen weg te gaan, maar zij neemt het vat en wil water halen. Zij klaagde niet, dat zij te moe was, voor dat werk. Had zij zich ook niet kunnen verontschuldigen, met er op te wijzen, dat zij geen tijd had? Doch neen, zij spoedt zich reeds naar haar woning, om het gevraagde te brengen. Doch dan roept de profeet haar na, om ook wat eten voor hem mee te brengen. En als hij dat gevraagd heeft, moet hij een antwoord beluisteren, waarin zoowel van een verrassende als van een verschrikkelijke zaak gesproken wordt. Zij zegt n.l., dat zij slechts nog een weinig meel in de kruik en een weinig olie in de flesch heeft en als zij nu straks haar laatste koeken bereid zal hebben en gebruikt, dan zal zij met haar zoon moeten sterven. Hoe? Moet Elia bij deze vrouw inwonen? Ja! Want hoor verder. Zij noemt in haar antwoord den naam van Jehova. In Israël dient men de Baäl en spreekt niet meer over den Heere, en hier in het heidenland beluistert hij den naam Zijns Gods uit den mond van een heidinne. Hij weet het zeker, hier moet hij zijn. Daarom geeft hij door het geloof bevel om eerst een koek voor hem te bereiden en daarna zal zij wat voor zich en haar zoon bereiden.
Welk een bevel! Oppervlakkig lijkt het wel zeer egoïstisch van Elia, om te bevelen, dat hij éérst spijs zal moeten hebben, en daarna de vrouw met haar zoon, maar dat is het toch niet. Hij geeft hier de goddelijke orde aan. Eerst moet er voor des Heeren dienst gezorgd worden en daarna voor onszelf.
Zie, de weduwe was arm, maar eerst moest zij des Heeren dienst waarnemen, en daarna mocht zij voor zichzelf en haar zoon zorgen. Zou dit ook niet wat voor ons te zeggen hebben? Onze tijden zijn voor velen niet gemakkelijk. Allerwege hoort men van achteruitgang in zaken en loonsverlaging. Ook de dienst des Heeren lijdt daaronder. Maar rekenen wij nu wel goed? Is er misschien bij ons niet de verkeerde orde, zoodat wij zeggen: ik zal eerst voor mij en mijn zoon een koek bakken en dan zal ik zien of er nog iets voor den Heere en Zijn dienst over is? Ja, ik weet wel, dat velen zoo niet spreken en handelen. Wat een meeleven, ook finantieel, is er in onze kerk waar te nemen. Dat verblijdt ons zeer. Maar of dit woord ons toch niet naar de binnenkamer moet brengen, om ons zelf te onderzoeken, is ook weer geen vraag. Als wij eens ernst met dit Elia’s bevel maakten, zouden wij dan misschien ook niet schaamrood belijdenis moeten doen over onze verkeerde volgorde?
Doch zie, Elia geeft bij dat bevel ook nog een rijke belofte n.I. dat het meel in de kruik en de olie in de flesch niet zou ontbreken al de dagen der crisis. God zou wonderbaar zorgen voor deze vrouw en haar zoon, alsook voor Zijn knecht. In gehoorzaamheid aan ‘s Heeren woord gaat de vrouw dan heen en bakt eerst een koek voor Elia en daarna voor haar gezin. En zie, de Heere geeft hulp en zorgt voor haar en haar huisgenooten. Hier moet Elia zijn. Hoe zorgde God toen. Het water was bij de weduwe wel tot aan de lippen gekomen, maar was er niet over gegaan. Zij kreeg hetgeen noodig was voor het dagelijksche leven. Zij had geen overvloed, geen weelde, want haar flesch was niet vol en ook haar kruik niet, maar de flesch was ook niet leeg. Er was immer genoeg in, om van te leven. Welk een troost ligt er in deze geschiedenis. De Heere zorgt voor weduwen en weezen. Soms zingen wij er wel van: Weeûw en wees in twistgedingen en in kommer staande houdt. Of ook wel: Die weduwen haar recht verschaft en streng haar onderdrukkers straft en voor Zijn macht doet vreezen.
Zie, zoo is de Heere nog. Hij verandert nooit. Zijn machtige arm beschermt de weduwen en weezen. Toen de Middelaar aan het hout des kruises leed en stierf, zorgde hij nog voor de weduwe en sprak: Vrouw, zie uw Zoon, Zoon zie uwe Moeder.
Welk een troost geeft dat voor de ellendigen. Maar ook voor al degenen, die, als een Elia, de gevolgen van de crisis ondervinden. Doch zal die troost ons geworden, dan zal er geloof moeten zijn. Daar wijst ons de Heere Jezus zelf op. Hij is te Nazareth in de synagoge en verklaart de Schriften. Dan wijst hij er op, dat de inwoners van Nazareth geen geloof hebben. Dat hadden ook niet de Israëlieten in de dagen van Elia, zegt Christus. In zijne tijden waren er vele weduwen in Israël, maar tot geene van hen werd hij gezonden, maar tot de weduwe te Zarphat, dat bij Sidon is. Zie, de vrouw beleed in die dagen van diep verval, Jehova als den God van Israël. En zij heeft den zegen des Heeren rijkelijk ondervonden. Ook voor haar geloofsleven. De Heere heeft niet alleen voor haar gezorgd op stoffelijk gebied, maar ook haar geloof willen verhelderen. Toen haar zoon gestorven was en God door Elia, op zijn gebed, haar het kind wedergaf, werd haar geloofsbelijdenis verdiept en mocht zij zeggen, dat zij nu wist, dat er geen God op de gansche aardbodem is, dan de God Israëls. Zij brak met de afgoden en werd aan Jehova verbonden. Laat ons bedenken, dat het op het geloof in Israëls God aankomt. IN GOD. Niet aan God. Wij moeten verbonden worden met God. En nu is dat geloof niet aller. Velen leven zonder geloof daarheen, maar weten dan ook geen raad in dezen crisistijd, nu alle waarden zoo verminderen. Hoevelen gaan dan ook nu den weg naar Endor of naar den dood, in de hoop dan uit de ellende te komen. Doch zij zullen in grooter ellende storten.
Velen hebben wel, als de Israëllieten in Achabs tijd en als de Joden in Jezus’ dagen, eenig uiterlijk begrip van Gods openbaring, maar missen het levende geloof. Nu, dat geloof is een gave Gods. En waar het zonder geloof onmogelijk is, om Gode te behagen, zij ons zelfonderzoek over het bezit hiervan, en ons gebed om schenking of vermeerdering des geloofs. Alleen in Christus is het mogelijk, dat God ons dat geloof schenkt en versterkt en vermeerdert. Luisteren wij dan naar Zijn prediking, die Hij voor de weduwe te Zarphat hield.
Maar letten wij tenslotte op de heerlijke sprake, die uitgaat van dien disch te Zarphat. Daar zien wij een maaltijd des geloofs; een maaltijd der liefde, maar ook een maaltijd vol profetie. Profetie van Gods zorg: van een heerlijk Pinksteren, van den bruiloft des Lams.

Haarlem( C.) Ds. BIJLEVELD.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1938

De Wekker | 4 Pagina's

Te Zarphat

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1938

De Wekker | 4 Pagina's