Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Staat.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Staat.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij kunnen zonder ons aan overdrijving schuldig te maken, zeggen, dat wanneer Israël eenmaal buiten het land Kanaan gekomen was, en zich te midden van aardsche volken een plaats verworven had, er dan niet vèel animo meer was, om naar Jeruzalem terug te keeren.
Een voorbeeld vinden wij daarvan in de dagen van Cyrus. den Koning van Medie en Perzie:
Nebucadnezar had Jeruzalem’s stad en tempel verwoest en het nog in Judea overgebleven deel van het volk, gevankelijk naar Babel gevoerd.
Wij spreken hier alleen van Judea, want van het Rijk der Tien Stammen weten wij maar heel weinig, en van hun terugkeer naar het herbouwde Jeruzalem, wordt ons niets bericht.
Maar hoe betrekkelijk klein is het getal niet geweest dergenen, die uit Babel naar Kanaän zijn teruggekeerd, om daar mede te arbeiden aan den opbouw van Jeruzalem’s stad en tempel.
Het grootste deel van de Joden is toen reeds achtergebleven in Babylon en Palestina heeft nooit het getal van zijn vroegere bevolking meer teruggekregen. Dat wil niet zeggen, dat zij ook hun Joodschen godsdienst loslieten. Integendeel, zij bleven ook buiten Palestina Jood en verzwa-gerden zich niet met de heidenen, in wier midden zij leefden.
Een krachtig bewijs vinden wij daarvoor in het boek Esther. Daarin lezen wij de woorden die Haman tot den Koning Ahasvéros gezegd heeft. „Er is een volk” zoo sprak hij, „verstrooid en verdeeld onder de volken in al de landschappen uws Koningrijks; en hunne wetten zijn verscheiden van de wetten aller volken; ook doen zij des Konings wetten niet: daarom is het den Koning niet oorbaar hen te laten blijven. Indien het den Koning goeddunkt, laat er geschreven worden, dat men hen verdoe, zoo zal ik tienduiduizend talenten zilvers opwegen in de hand dergene, die het werk doen; om in des Konings schatten te brengen.”
Wat men dus in Duitschland doet aan de joden, hun een schatting opleggen van een milliard Mark, is dus niet vreemd. Het is historisch. Alleen, men is er nog niet zoo radicaal als in de dagen van Esther, want toen ging er inderdaad een brief uit in den naam des Konings, dat men zou verdelgen en verdoen al de joden, van den jonge tot den oude toe, de kleine kinderen en de vrouwen, op éénen dag. En dit wreede vonnis zou inderdaad toen reeds aan de Joden voltrokken zijn geworden, indien er geen Mordechai en Esther door God beschikt waren. De Joden zouden van de aarde verdelgd zijn geworden, want het is niet aan te nemen, dat er zich toen reeds Joden buiten de grenzen van het groote wereldrijk bevonden hebben.
Maar zooals wij reeds opmerkten, hoewel Jeruzalem ook in het Medisch-Perzische Rijk was opgenomen, is het grootste deel van de Joden buiten Palestina gebleven. Zij stichten door het geheele Rijk hun Synagogen, en wij lezen in Hand. 2, dat er op den Pinksterdag ook uitlandsche Romeinen, beide Joden en Jodengenoten, aanwezig waren. Maar dat zij ook in het Romeinsche rijk en vooral in Rome zelf niet gewaardeerd werden, blijkt wel, uit hetgeen wij lezen in Hand. 18 vers 2: dat de Keizer Claudius bevolen had, dat al de Joden uit Rome vertrekken moesten. Wat de oorzaak daarvoor geweest is, weten wij niet. Alleen het feit wordt hier geconstateerd. Zoolang . echter Jeruzalem met zijn tempel nog bestond en de Joodsche Staat nog eenige zelfstandigheid had, bleef er voor de Joden, die in het Romeinsche Rijk verspreid waren, nog een geestelijken band aan den tempel, zoodat zij op de groote feesten bij duizenden in Jeruzalem aanwezig waren.
In Hand. 2. vonden wij een opgave van de landen, waaruit zij op de Pinksterdagen toen tegenwoordig waren. Maar als straks Jeruzalem verwoest en de tempel in een puinhoop veranderd wordt, als de Joodsche Staat als staatkundige eenheid onder gaat, als de profetie uit Hozea aan hen vervuld wordt: dat de kinderen Israëls vele dagen blijven zitten, zonder Koning en zonder Vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld en zonder efod en terafim. (Hoz. 3:4), dan verliest de Jood zoowel in Palestina als daarbuiten, den geestelijken band aan den dienst van zijn God, en hij vervreemd zoo geheel van het geloof zijner Vaderen, dat er bij een groot deel maar heel weinig meer overblijft. Het Joodsche volk ontbindt als volk zichzelven, ’t aanvaart zijn ballingschap en begint zijn omzwervingen in de wereld van dien tijd. Maar de christelijke wereld van dien tijd, heeft de Joden wel geduld, doch niet aanvaard, d.w.z. zij heeft geen vriendelijke houding tegenover de Joden aangenomen. Hebben onze lezers wel eens van het Ghetto gehoord? Ghetto is afgeleid van het Talmuddissche ghet = afzondering. Met dat woord werd het stadsgedeelte aangewezen, waarin de Joden zich mochten vestigen. Zoo spreekt men nog heden ten dage van de Jodenbuurt en den Jodenhoek. Vroeger dagen was dit een afzonderlijk stadsgedeelte, dat den Joden als woonplaats was aangewezen, en waarin geen christen wonen wilde. De bekende Joodsche schrijver Sangwill heeft daar over een boek geschreven, dat ons een blik geeft in het leven van de Joden in een christelijk land. Zij leefden feitelijk als menschen, die buiten de volksgemeenschap gesloten waren. In de „gilden” van dien tijd, mochten zij niet opgenomen worden. Een handwerk kon en mocht niet door hen geleerd worden, Een bepaald beroep mochten zij niet uitoefenen. Hun leven was moeilijk en hun strijd om het bestaan was heel zwaar. Het eenige, wat hun gelaten werd, was de handel, en daarop heeft het Joodsche volk als geheel zich moeten toeleggen. En zoo zijn zij van den handel tot het geldwezen gekomen, en in de middeleeuwen hebben zij zich ontwikkeld tot financiers van de volken, in wier midden zij woonden. Zij zijn verdrukt en vervolgd op een wijze, zooals geen tweede volk in de wereldhistorie geleden heeft, maar zij hebben zich overal gehandhaafd en uitgebreid. Maar hoe zij geleden hebben moge blijken uit hetgeen een Joodsche historicus uit Italië, Samuëu Usque, in het begin van de 16e eeuw in de voorrede van zijn boek uitroept:
„Naar welke hemelstreek moet ik mij wenden, om heeling voor mijn wonden, vergetelheid voor mijn smart, en troost voor mijn diep, ondragelijk lijden? Tusschen de rijkdommen en vermaken van gelukkig Azië zwerf ik als een arme, zwaarbeladen pelgrim. In het rijke, door de zon verbrande Afrika ben ik een ellendige, uitgehongerde, versmachtende banneling. En gij, Europa, mijn hel op aarde! Wat zal ik van u zeggen? Hoe zal ik u loven, lasterend, twistend Italië? Als een uitgehongerde leeuw hebt gij u met het verscheurde vleesch mijner lammeren gevoed! Gij verdorven Fransche weiden, met vergiftigd gras hebt gij mijn schapen verzadigd! Trotsch, barbaarsch bergachtig Duitschland, die mijn jonge mannen van den top uwer hoogten hebt afgeworpen en verbrijzeld. Gij zoete, frissche stroomen van Engeland, bittere en zoute teugen heeft mijn kudde uit u gedronken! Huichelachtig, wreed en bloeddorstig Spanje, verscheurende, hongerige wolven verslonden en verslinden nog mijn kudde in uw midden! Ieder schepsel kan verandering van zijn levenslot verwachten; alleen Israël niet, zijn ongeluk verandert nooit, zijn smarten hebben nimmer een einde.”

d. H. (den Haag) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1938

De Wekker | 4 Pagina's

Kerk en Staat.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1938

De Wekker | 4 Pagina's