Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het eene nodige

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het eene nodige

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar één ding is noodig.Lucas 10:42a.

Wij kennen Bethanië wel, een plaatsje vele malen genoemd in de Heilige Schrift, gelegen aan de Oostelijke helling van den Olijfberg, op een niet al te grooten afstand van Jeruzalem.
Nog beter kennen we het gezin van Martha, Maria en Lazarus. Door dat gezin juist is Bethanië zoo bekend geworden, of liever door de genade, die zoo rijkelijk aan dat gezin bewezen was. Immers van het genoemde drietal staat ons in Gods Woord opgeteekend: „Jezus nu had Martha, Maria en Lazarus lief”. (Joh. 11 :2).
De vreeze Gods verspreidde haar lieflijke geur binnen die woning. De liefde Gods was daar uitgestort in het hart en daarom ging hun liefde naar den Heere uit.
God had hen opgezocht en daarom zochten zij nu Hem.
De Heere had hen getrokken met de koorden Zijner eeuwige liefde en als een vrucht daarvan wisten zij zich verbonden aan Hem en Zijn zaligen dienst.
Vele malen vertoefde Jezus binnen dien kleinen familiekring. Het was er Hem goed. Hij speurde er Zijn eigen werk, Hij vond er behoeftige menschen en kon Zijn profetisch woord daar kwijt.
Geen haat en vijandschap, geen achterdocht en verdachtmaking, zooals onder het officieele Jodendom, maar innige liefde en toegenegenheid tot Zijn Persoon en werk ontmoette Hij daar. Is het dan wonderlijk, dat Hij daar gaarne onder dat dak vertoefde?
Ook nu lezen wij weer, dat Jezus te Bethanië in het gezin zijner vrienden komt.
Martha, die immer klaar staat, vooral wanneer het haar geliefden Meester betreft, is spoedig druk in de weer Jezus te dienen van al, wat haar huis en hof opleverde.
Zorg noch moeite wordt gespaard, alle ijver getoond, alle liefde in het werk gesteld om het Jezus maar zoo goed mogelijk te maken.
Zij „was bezig met veel dienens”.
Maria, haar zuster echter zit aan de voeten des Heeren.
Als een dorstige drinkt zij de woorden des Heeren als stroomen des levenden waters in.
Jezus is haar het één en al.
Voor niets en niemand anders heeft zij nu een oog, laat staan een hart.
O, alles, wat zij noodig heeft voor hare ziel, ziet zij in Hem, haar Meester, haar Borg en Zaligmaker.
Martha, die het doen van haar zuster niet begrijpt en nog minder verstaat, dat Jezus geen verwijt tot haar richt, valt aanstonds uit met de woorden : „Heere, trekt Gij U dat niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg haar dan, dat zij mij helpe”.
Doch dan Iaat Jezus haar weten, waarin eigenlijk het „rechte dienen” bestaat.
„Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen, maar één ding is noodig.”
Martha en Maria, beide dienen, maar de wijze, waarop, is onderscheiden.
Beide vrouwen hadden een echte liefde voor en een innige betrekking op den Heere Jezus, maar Maria had dieper en heerlijker gezicht op den Persoon en het werk van Jezus.
Martha meende, dat zij haar liefde moest openbaren door zooveel mogelijk van haarzelf en haar toegenegenheid aan Jezus te laten zien.
‘t Was alsof zij er in zeggen wilde: „ziet Gij wel, hoezeer mijn liefde naar U uitgaat?
Hebt Gij er wel oog voor hoe in al mijn werk mijn beminnend hart klopt?”
Maria daarentegen wilde niet allereerst haar liefde aan Jezus toonen, maar verlangde met al haar begeeren, dat die dierbare Borg en Zaligmaker Zich aan haar ziel openbaarde. Martha meende door haar werk Jezus te moeten dienen, terwijl Maria verstond, dat zij bediend moest worden door en uit Jezus. Veel zag zij in den Christus, alles zag zij in Hem!
In zichzelf ontdekte zij niet anders dan ledigheid, maar in Hem zag zij alles, wat zij noodig had.
Martha verstond het niet, dat het geloof dan de hoogste activiteit ontwikkelt, wanneer de mensch weet zelf niets te zijn, weet alles verbeurd te hebben, zich diep schuldig kent en deswege in de laagte buigt voor God in het stof der aarde, maar tevens uit de diepte de werkzaamheden des harten kent naaiden Heer om door Hem te worden bediend.
Groot en zalig is het in zichzelf te ontdekken niets dan-ledigheid, doch in Jezus alles te zien en te vinden, wat het hart vervullen kan.
Versta mij wel, de zaligheid ligt niet en kan nimmer liggen in die ledigheid, in de armoede en ellende des harten!
Neen, bh” het ware werk der genade maakt onze armoede juist onze diepe ellende uit!
Dat wordt ons ongeluk, onze zonde, onze schuld!
En daarin kan het waarlijk aan zichzelf ontdekte hart niet leven, waarom het uit diepten der ellenden tot den Heere om hulp en uitkomst gaat roepen.
Maar nu ligt de zaligheid daarin, dat de Heere aan het ellendig en zich schuldig kennend hart gaat openbaren den Christus der Schriften, zoodat het ontsloten zielsoog in Hèm krijgt te zien, wat het in zichzelf nimmer kan ontdekken.
O, hoe vaak en hoe veel is de mensch niet bezig met veel dienens voor den Heere!
Hoe gaat hij naar den Heere uit met zijn eigen werk, opdat hij God daarin zou behagen, of zichzelf eenige waardigheid geven! Juist als hij door genade de dienenswaardigheid Gods krijgt te zien en hoezeer hij door zijn zonde God heeft beleedigd, zal hij met al zijn krach-ten en gaven den Heere willen groot maken.
Doch hoe we ook dienen, al het onze heeft in zichzelf geen waardij, het kan de losprijs onzer schuldige ziel niet zijn. We kunnen daarin niet voor den Heilige bestaan.
Onze goede werken kunnen geen grond der zaligheid zijn, ons gebedsleven is niet de oorzaak der behoudenis, onze tranen vermogen God niet te verzoenen, onze gerechtigheden zijn geen bedekking.
Eén ding is noodig: de bediening des Heiligen Geestes uit den Christus, door welke wij eigen armoede en ellende, eigen verdorvenheid en doemwaardigheid diep leeren beseffen, maar door welke wij ook een recht gezicht krijgen op den eenigen Borg en Zaligmaker.
Eén ding is noodig: het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden!

Harderwijk. J. Tamminga

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1939

De Wekker | 4 Pagina's

Het eene nodige

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1939

De Wekker | 4 Pagina's