Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloof - Hoop - Liefde (VI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloof - Hoop - Liefde (VI)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In onderscheiding met Rome zien wij het geloof niet slechts als een verstandsdaad; maar ook als een wilsdaad; het is een kennen, maar ook een vertrouwen. Het is wel juist, als Rome leert, dat wij iets gelooven, omdat God het zegt; en omdat God waarborg is voor God; dus dat het geloof leunt op de betrouwbaarheid Gods; op het gezag Gods. Maar hiermede is de gansche werkzaamheid van het geloof niet uitgeput; zal n.l. onze ziel wat aan die waarheid hebben, die wij als waarachtig erkennen, omdat God ze ons openbaart, — dan moet ik ook op die geopenbaarde waarheid vertrouwen. Trouwens echt, goed, waarlijk kennen van een waarheid Gods, sluit in, dat ik er ook. op vertrouw tot mijn heil; wie m.a.w. de waarheid Gods goed ziet en erkent, die kan niet laten er gebruik van te maken. Wie b.v. Christis als den inhoud der belofte Gods kent en erkent als de gave Gods tot onze gerechtigheid en zaligheid, die zal niet kunnen laten om te zeggen: wees Gij mijn Borg: die zal Hem willen aanraken en omhelzen tot behoudenis. Zulk kennen is m.a.w. als meteen ook een vertrouwen. Het is een kennend vertrouwen en een vertrouwend kennen, In de Heilige Schrift vinden wij dan ook een veel betere omschrijving van het geloof, dan welke Rome ons levert. Rome schrompelt heel de geloofsdadigheid eigenlijk en feitelijk in, tot een ver-stands-werkzaamheid; maar de Schrift, en op dit voetspoor ook de Reformatie, verbindt aan dit kennen ook het vertrouwen. Vandaar dat de Heilige Schrift zoo velerlei benamingen heeft voor dat eene zelfde geloof. Zij spreekt van het geloof ook als van een aannemen, een eten en drinken; een kennen, vertrouwen, zien, smaken en proeven, zelfs van de gehoorzaamheid des geloofs, en vele andere benamingen die, goed doorgedacht, blijken te zijn nog iets meer dan verstandsacten.
Trouwens dit alles ligt nog dieper. Namelijk dat verstands-kennen, hoe zouden wij daartoe ook geraken anders dan uit de liefde Gods in onze harten uitgestort. Hoe komt het b.v., dat ik Gods gezag erken, dat ik het geloof, omdat God het zegt; hoe komt dit anders, dan hierdoor, dat ik in mijn diepste zieleleven God bemin door wederbarende genade. Zonder wedergeboorte vind ik God feitelijk niet geloofwaardig, ken ik Hem geen gezag toe enz. En het was de Roomsche Ber-nard van Clairvaux nog wel, die dit zelf gevoeld heeft, toen hij zeide: “ik zou God niet kennen, als ik Hem niet beminde; en ik zou Hem niet beminnen als ik Hem niet kende.” Kennen en beminnen (vertrouwen) zijn door één getweend. Juist! Dat was een reformatorische, laten we zeggen een Schriftuurlijke gedachte. Niet slechts mijn verstand, niet mijn wil alleen zijn aan het woord; ook niet die beide naast elkaar; maar in de wedergeboorte richt God mijn “Ik”, mijn gansche ziel op Hem; en alzoo beide mijn kennen, èn mijn willen, beide in één.
Daardoor geschiedt het nu, dat mijn kennen in de handeling des geloofs een zekere kennis is, die waarachtigheid tot inhoud heeft; maar daardoor dan ook tegelijk, dat een hartelijk vertrouwen van mijn wil op Christus leunt, waardoor mijn schuld voor God is bedekt, in persoonlijke toeeigening. Zoo is er dan in het geloof zekerheid, als een zekerheid, die mij in de vergeving der zonden doet roemen.
Wel kent die verzekerdheid trappen en maten; meer of minder helderheid meer of minder vreugde, levensblijdschap, daadwerkelijke functionneering enz. Dit alles hangt samen met mate en trap van deze geloofsactie zelf. In die mate ik geloof ben ik verzekerd. Maar dan spreke men ook niet van een verzekerdheid als iets dat nu buiten het geloof om nog eens op aparte wijze tot stand komt. Men is verzekerd van zijn schuldvergiffenis en zaligheid, alleen door het geloof; of men is het niet. Een andere verzekerdheid dan die des geloofs, d.i. door en uit het geloof, is er niet. ‘t Geloof is in zichzelf vastheid, vanwege zijn voorwerp: Gods belofte, de Christus, Wel kan dit geloof worden aangevochten, geschud, geslingerd enz., maar dat komt niet uit het geloof zelf op, maar van buiten af. Geloof zelf is altijd waarachtigheid en zekerheid. Het geloof is dan ook een gave des Heiligen Geestes, die mij op den Christus richt. Dit alles is wel zóó waar, dat het geloof onder bestrijding etc, soms schijnt schuil te gaan, maar telkens herneemt het toch weer zijn rechten, en al zeg ik tienmaal, ik geef het op, er komt altijd weer een elfde maal, waarin ik tot den Heere terugkeer, en toch weer op Hem vertrouw.
Ja, de onverzekerden zouden niet blijven aanhouden, en niet blijven roepen, schreien, bidden, zuchten, als zij niet heimelijk geloofden, dat de Heere toch kan en wil en zal hooren.
Hierbij dient men nu nog terdege goed te onderscheiden, bij de kwestie van het alzoo genaamde, toevlucht nemend, en het verzekerd vertrouwen. Meestal n.1. begaat men deze fout, dat men het geloof onderscheidt in een toevluchtnemend vertrouwen en in een verzekerd vertrouwen. Het toevluchtnemend vertrouwen zou dan eigenlijk nog buiten de zekerheid en vastheid staan; het wel verzekerde niet. Dit is fout. Beide zijn in zijn diepste wezen niet te scheiden. In beide is een zekerheidselement. Wie waarlijk de toevlucht neemt naar Christus maakt al staat op Hem; en die komt dan ook nooit met ledige handen terug, Toevlucht nemend en verzekerd vertrouwen zijn de beide zijden van het ééne geloof. De zaak staat aldus; n.1.: In het ééne geloof, in de ééne en zelfde daad der ziel die zich op Christus richt is tweeërlei actie te onderscheiden, de eene is de uitgaande daad, de andere de wederkeerende daad. Onze oude theologen spraken van een actus directus, en van een actus reflexus. Wat wil dat zeggen? Wel dit: de actus directus, dat is die daad der ziel, welke de ziel oefent als zij ziende haar eigen nood en Jezus dierbaarheid, zij dan met dien nood naar dien Jezus uitgaat, om bij Hem hulp te zoeken. En de actus reflexus, dat is dan die gebeurtenis, als de ziel nu dien begeerenswaardigen Christus heeft aangeraakt, omhelsd, en zij dan met gevulde hand als terugkomt. Neem het beeld van den bedelaar, die tot den man in de poort om een aalmoes uitgaat, en nu met die aalmoes in de hand terugkeert. Alleen met ait verschil: zoo’n bedelaar kon wel eens de hand ophouden en niets krijgen; maar hier ontvangt de opgeheven hand altijd de gift Gods.
Aan alle uitgaande daad, toevluchtnemend naar Christus, is verbonden een terugkeerende die Hem medebrengt, meer of min (hier is verschil van mate) helder, klaar, gevoelig, verzekerd, bewust, enz.; maar vast staat, in alle geloofsdaad zit een rechtvaardig makende kracht.
Het geloof rechtvaardigt altijd in die mate de greep op Christus krachtig moge zijn.
Dit is dan ook de aard van een zwak geloof; n.1. als de greep op Christus een zwakke zij; dan is de vrucht in die mate geringer. En klein geloof is weer iets anders. Klein geloof ziet slechts weinig in Christus, althans minder dan het is, en ontvangt dus niet veel.
Zwak geloof echter kan veel in Hem zien, men aarzelt om toe te tasten.
(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1939

De Wekker | 4 Pagina's

Geloof - Hoop - Liefde (VI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1939

De Wekker | 4 Pagina's