Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloof - Hoop - Liefde (10)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloof - Hoop - Liefde (10)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Schip en anker, zoo zeiden we de vorige maal.
Hierbij denken wij uit den aard aan de beeldspraak, gebruikt door den apostel in Hebr. 6 : 19.
Het schip der kerk en der ziel moet door hooge zeeën, en vele stormen naar de haven. Dichtbij de haven, o hoe kunnen in de branding de golven nog opslaan. Bunjan teekent het zoo schoon in zijn „Christen Reize”. Als christen de stad des hemels al in ’t zicht heeft, maar de doodsjordaan nog doorworstelen moet, hoe benauwd krijgt hij het daar nog, als de golven en baren over zijn hoofd gaan. En dan is het Hope die hem de hand onder ’t hoofd houdt, hetzelve opbeurende telkens weer, opdat hij niet onderga. Dat is de hoop die doet uithouden en kracht tot voortworstelen geeft. Door die hoop komt hij er.
Paulus spreekt dan ook van het anker der hoop.
Want als het schip het nu te kwaad krijgt„ dant wordt het anker uitgeworpen. Waarom? Wel anders zou het schip door de woeste baren en sterke winden allicht tegen gindsche rotsen te pletter worden geslingerd. Maar nu het anker uitgeworpen is, ligt dat schip in zekeren zin buiten gevaar, op zijn anker. Door de ketting aan dat anker verbonden, heeft het schip toch genoeg ruimteplaats voor beweging, dat het in de golven kan heen en weer gaan, en zich kan bewegen met speelruimte; maar inmiddels, doordien het aan het anker is verbonden, kan het toch niet weggeslingerd worden tegen de kust.
Van hoeveel belang is hier dan de ketting.
Het anker is de hoop. En de ketting..,?
Ja, wat is nu de ketting? Men heeft gezegd: de liefde, het geloof, het gebed, enz. — Neen, ’t is wat anders.... de ketting? Dat zijn de beloften Gods; de hoop is daardoor vast, en het schip gewaarborgd. Lees het maar. Het verband van den tekst maakt het klaar en duidelijk, De apostel toch noemt de belofte en de eed als twee sterke kabels waarmede schip en anker aan elkaar verbonden zijn.
Het schip ligt alzoo veilig op zijn anker door de ketting der. beloften Gods. En als het nu zwaar weer wordt, zoodat het geweld van storm en baren het schip al meer bedreigt, en de ketting zou dreigen te breken; waardoor het schip onherroepelijk verloren zou zijn; — weet ge wat dan de gezagvoerder wel eens commandeert? Dan roept hij zijn mannen toe: „meer ketting, meer ketting.” — Dan moeten zij de ketting vieren en langer maken, opdat er meer speelruimte kome voor het schip. O, zoo geschiedt het geestelijk nu ook wel. Dan beveelt die hooge God in den storm: „meer ketting.” Dan vloeien de beloften Gods in meerder en sterker mate wel eens toe, opdat het „schip” niet van zijn anker losrake.
Zulk een geval zien wij klaar, b.v. in de geschiedenis van David, toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom. Dat was inderdaad een zware stormnacht in zijn leven. Zie hem daar de koningsstad uitgevlucht; blootshoofds en barrevoets betreedt hij met enkele getrouwen het donker pad van het boschwoud. Straks hoort hij den donder van de watervallen van den Jordaan. Zij vertolken als het ware zijn zieletoestand. Ik zucht waar kolk en afgrond loeit. De eene golf stort over de andere. Zoo is het ook in zijn ziel. Het onweder is over hem losgebroken, en in zijne ziel loeien ook kolk en afgrond: Waar is nu uw God? O, wat gingen daarbij de golven en baren over zijn hoofd. Het scheepke der ziel dreigde te pletter te worden geworpen.
Maar in dien nacht kwam de Heere tot hem, om de liefde Gods in zijn ziel bij vernieuwing te laten werken; God in zijn nabijheid en trouw liet zich gelden. Door die invloeden van Gods Geest, wordt in Davids ziel de hoop verlevendigd. En daar krijgt hij zijn God weer in het oog. Ik zal tot God mijn steenrots spreken: waarom Heere verlaat Gij mij. — Hij zal tot den Heere spreken. Hij grijpt God in zijn belofte aan. Het is nu als hooren wij het bevel: meer ketting! En dan mogen de golven woeden, geweldig; — maar God is meer. Het schip worde opgeheven, ginds en weder geslingerd, maar het anker houdt het, en daar klinkt het uit zijn ontroerde ziel: o mijne ziel, wat buigt gij u neder, wat zijt ge onrustig in mij, hoop op God.
De hoop geeft hem de zalige bevinding om als het ware zijne ziel tot de orde te roepen; want dit is de beteekenis dezer vaak misverstane woorden.
Ja, misverstaan. Want in den regel haalt men deze woorden aan, en zingt men ze in huis en gemeentesamenkomst, ais bedoelde de dichter zijn ziel te... beklagen. In dezen trant: o ziel wat gaat het toch diep met u, wat moet het er toch geweldig langs, wat buigt ge u toch neder, o, o, hoe zwaar is toch uw buigende gang in uw diepen weg. Enzoo-voort. Dan is men eigenlijk bezig zijn ziel in groote mêewarigheid te beklagen. Het is dan schier een ontboezeming van medelijden met zichzelf, en om medelijden op te wekken bij anderen.
Maar, beste lezer, dit is de beteekenis en bedoeling dezer kernachtige woorden juist niet.
Gansch andersom staat het.
Het is geen ontboezeming van medelijden met zichzelf, maar veeleer een aanklacht, een berisping gericht tot zijn ziel. Love zegt er zoo juist en treffend van, dat een kind van God zijn droefheid niet buiten de maat moet laten komen, want dat zulks zonde is.
Toen David den Heere weer in ’t oog kreeg; of wilt ge: toen de Heere hem nawandelde, inhaalde, tot zijn hart ging spreken met zijn trouw, beloften en vertroostingen, — toen kreeg David te zien, dat zijn nood groot was, maar zijn God nog veel en veel oneindig grooter En dan komt het niet langer te pas, dat zijne ziel zich aanstelle, als ware God onmachtig, ontrouw, ongewillig, ja als dood. Zeker als hij ziet op die golven en baren dan is het: ik verga; maar krijgt hij dien God weer in het oog, dan wordt het: waarom zou ik vreezen en ontrust zijn; de hoop [ verlevendigt zich; en in zulke taal weerklinkt het: o mijn ziel wat buigt g’u neder. Als wilde hij zeggen: met zulk een God, al is de nood groot, komt het niet te pas zich aan te stellen, als waren storm en golven overwinaars. Hij roept zijn ziel tot de orde: waartoe zijt ge in mij ontrust; d.w.z. er is geen reden voor, het komt niet te pas, u zoo te gedragen. Hoop op God. O mijne ziel werp het anker eens uit in dien Jehovah, dan zult ge mogen zingen, wéér zingen, nòg zingen den lof van zijn getrouwigheden.
Laat het dan nacht zijn; dan zal ik, zelfs in den nacht, zingen daar ik Hem verwacht; en mijn hart, wat mij moog’ treffen, tot den God mijns levens heffen.
Dan is de beoefening alzoo der godzalige hope.
Het is een deugd die de Heilige Geest doet uitblinken, juist als het nachttijden zijn. Dan stelt God als het ware zijn keurlingen in de gelegenheid, om eens te vertoonen wat Hij is voor hen, wat zij hebben aan Hem, ook dan, ja dan juist, als van alle zijden de benauwdheid rijst.
Zoo is dit een schoon voorbeeld van de beteekenis der verhouding tusschen anker, schip en ketting. Het is als hooren wij in den nacht van Psalm 42 de ketting I der beloften door de kluis glijden, tot zalige functionneering van het anker der hoop, het schip der ziele tot behoudenis: Hij is de menigvuldige verlossing mijns aangezichts en mijn God.
(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1939

De Wekker | 4 Pagina's

Geloof - Hoop - Liefde (10)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1939

De Wekker | 4 Pagina's