Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Deze Middelaar (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Deze Middelaar (4)

Zondag 6

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar wie is deze Middelaar, Die tegelijk waarachtig God en een waarachtig en rechtvaardig mensch is?Onze Heere Jezus Christus, Die ons van God tot wijsheid, rechtvaardig making, heiligmaking en tot een volkomene verlossing geschonken is.Vr. en antw. 18 Catechismus.En daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Testaments.Hebr. 9: 15a.

Onze Heere Jezus Christus, geschonken van God.
Veel te weinig kennen wij nog in deze wisselende stervende wereld de groote gave Gods ons in en met Christus geworden.
Hier is de heilsfontein in het midden van een dorstende en smachtende menschheid. Jezus Christus — welk een Naam.
Hij klinkt even welluidend in het oor van den christen uit deze 20ste eeuw, als dat hij muziek was voor den christen uit de eerste eeuw.
Wat wij thans met dankbaarheid spellen: Jezus Christus en dien gekruist, is dezelfde lichtster, als welke voor meer dan vijftig eeuwen het sterfbed van den aartsvader Jakob heeft verhelderd.
Ja waarlijk, hier is een wolke van getuigen!
Hier is een historie, waarop tevergeefs de kinderen dezer eeuw kunnen wijzen.
Wat de wereld heeft uitgedacht, of wegschenkt aan haar vereerders, heeft op laatst toch den glans der nieuwheid en der kracht verloren. Het pad der goddeloosheid wordt niet lichter naar mate het eindpunt in ‘t zicht komt. Als straks het raadsel der eeuwigheid spant, en de bittere beker van het sterven moet geledigd worden, heeft heel die wereld in haar apotheek geen enkel middel, dat het hoofd opbeurt en de ziel verkwikt. Maar wat God in Christus heeft geschonken, is een bron, wier wateren nooit zijn opgedroogd. Nog nooit is eenig zondaar te vergeefs met zijn ledige beker bij de heilsfontein gekomen, en ongetroost en onverkwikt heengegaan.
Hier is de heilsfontein, waaruit Gods kinderen in den loop der eeuwen zijn gelaafd. Hier is de staf, die menige moede pelgrim heeft gesteund bij het betreden van oneffen paden. Hier is het licht, dat in het donkere doodsdal menige bezwijkende strijder het lied van het blij vooruitzicht op de lippen heeft gelegd.
Wat zou het toch duister en benauwend rondom ons en in ons wezen, wat zouden wij, kinderen der vergankelijkheid, toch met smartekreten den ingang der eeuwigheid zoeken, wat zouden wij om met den Apostel te spreken, toch de ellendigsten van alle menschen zijn, als dat èèn niet voile zalige werkelijkheid was: God heeft Jezus Christus geschonken.
Hier is de eenige vaste ster te midden van al de dwaalsterren dezer wereld, hier ook het eenige vertrouwbare baken, waardoor den steven van ons scheepke een goede koers houdt. En deze springbron van leven en zaligheid wordt hier genoemd de Middelaar. Zie, dat is toch wel de goede orde, die de Catechismus hier volgt om eerst van den Middelaar te spreken. Tegenwoordig zijn er, die eerst liever over het Hoofd spreken. En natuurlijk om een dogmatisch systeem te ontdekken, en een dogmatisch gebouw op te trekken, kunnen wij met het Hoofd beginnen. Maar wanneer wij de orde der Schrift en der belijdenis, en niet die van het doctrinaire denken volgen, dan komt eerst de naam van Middelaar aan de beurt.
Met dezen naam en niet met dien van Hoofd wordt de Christus hier door den Catechismus ingeleid. Dat heeft zijn diepe bedoeling. Zoodra als wij verder komen, zoodra als het raakt de voile uiteenzetting der verlossing, zoodra als wij meer geoefend worden in de stukken der genade en in de veelheid van de wijsheid Gods, die in Christus is, zullen andere namen als van Hoofd en Borg kunnen genoemd. Maar hier, waar een zondaar aan zijn schuld en aan zijn verlorenheid is ontdekt, hier, waar wij alleen vinden een Adamskind, dat in zijn zonde en ellende voor God verloren ligt, hier is de naam van Middelaar op zijn plaats.Daarom is het zoo gansch praktisch verkeerd en ook niet naar de voorstelling der Heilige Schrift om dadelijk van uitverkiezing en van Hoofd, en van ik weet niet hoeveel zware en diepere stukken meer te gewagen. Ook de Catechismus kent deze stukken en zal er straks wel dieper op ingaan. Maar hier in den aanvang der zaken, die tot onze zaligheid dienen, hier is dat nog niet op zijn plaats. Gelijk de Apostel Paulus in den brief aan de Romeinen niet begint met het stuk der verkiezing en niet aanvangt met het Hoofd, maar met den verloren zondaar, die genade voor genade behoeft, zoo gaat het ook hier in de belijdenis. De groote stukken komen later. De zondaar voelt zijn scheiding tusschen den Heere en zijn schuldige ziel. En nu is juist de Middelaar de eenige juiste naam om het te verduidelijken aan het zondaars hart, dat er Eén is, Die tusschen die beide, God en den zondaar, inkomt, want een Middelaar is niet Middelaar van eenen, maar van twee, zegt ons de Galaten brief. Daarom stelt de Naam Middelaar ons dadelijk in onze schuld en schandelijk tekort voor God. Waren steeds rechte paden voor onze voeten geweest, hadden wij nooit het toornenvuur van Gods heiligheid doen blaken, er zou immers van een Middelaar geen sprake zijn geweest. Al is de schepping door den Logos, zij is nog niet door den Middelaar. En wanneer er dan ook gesproken wordt van scheppingsmiddelaar kan dit alleen bedoeld zijn, dat de Logos middeloorzaak der schepping is geweest, maar nimmer een Middelaar van verzoening kon geacht.
Middelaar — wie deze naam leert spellen, leert spellen bij Geesteslicht, ontvangt een blik in zijn hart, waar een wereld van ongerechtigheid nestelt.
Menigeen ziet niet graag naar binnen, Hij heeft op Gods eisch: „graaf maar dieper menschenkind en gij zult meer gruwelen vinden”, steeds wat af te dingen. Geen wonder, dat de Heere als aanklacht tegen Zijn Israel stelt, dat de breuke des volks op het lichtst wordt genezen. Calvijn noemt in zijn commentaar op Jeremia deze geneesmethode kwakzalverij, en die daaraan meedoen kwakzalvers. Hij herinnert aan het spreekwoord, „zachte geneesmeesters maken stinkende wonden”. Zoo is het. De ingekankerde kwaal, het diepe zondeverderf wordt miskend, en al wil de natuurlijke mensch nog wel van „zonde” hooren, en al wordt thans door duizenden en nog eens duizenden het oor geneigd naar de leuze van „geestelijke en moreele herbewapening”, alleen de geestelijk mensch leert met Dacosta in Christus zijn „zondenvernieler” kennen, omdat zulk één buiten Christus niets dan het oordeel kent en …. aanvaart. Al wat zich hier tegen stelt, is de oppervlakkigheid kronen en is zich afkeeren van den smallen weg, die ten leven leidt. Al is het waar, dat God in de voile ruimte leidt, vergeten mag niet worden, dat het gaat door de nauwe poort der zelfontlediging heen. Wie zijn leven zal willen verliezen, die zal het zelve vinden. Dit is geen Evangelie naar den mensch, naar den uiterlijken toeschouwer, die onbewogen blijft bij het zielsconflict, dat scheiding maakt tusschen hem en God.
Neen, dat is geen pessimisme, geen zwartgalligheid, geen zwaardoenerij, dat is veel eer ontzettende werkelijkheid, dat wie God ontmoet, God in het aangezicht van den Middelaar, Jezus Christus, die gaat „failliet” en zijn rijkdommen verstuiven naar alle zijden. O als dat sterke koord uwer eigengerechtigheid breekt, en de mantel uwer zelfhandhaving aan flarden wordt gescheurd, houdt gij geen gouden kalf meer over, waaraan gij het offer kunt brengen.
Uitgekleed staat gij daar! Hier is geen stem, die soms hier en daar te hooren is, “niet, zoo diep”, maar hier is veeleer de angst, of het wel diep genoeg is. Zulk een hart heeft en kent de bede telkens weer: „Heere, toets mijne nieren, en toets mijn hart” en laat ik mij toch niet vergissen voor eeuwig. Zoo doodt Gods ontdekkend licht alles, wat in ons en aan ons is, opdat God straks te heerlijker en te hooger in Zijnen Christus als Middelaar zal verheerlijkt worden.
Zoo krijgen wij een diepen indruk van ons boos bestaan, van ons eigen arglistig hart. Maar dezulken zullen — en dat is ook een kenmerk van ware ontdekking — omzien naar een Middelaar, Die ons den weg niet alleen naar den Vader wijst, Die niet alleen een voorspraak is, gelijk een Mozes onder de oude Bedeeling, maar tevens ook een Verzoener onzer zonden, een Voldoener onzer schuld.
Zoo wordt de Middelaar de prediking van de ontferming des Heeren. Zoo wordt het ons onuitsprekelijk groot, dat er nog tijd der genade is, en bindt ons op de ziel, dat wij zullen komen met smeeking en geween, om behoudenis te vinden bij Hem, Die de ongerechtigheid vergeeft en de zonde verzoent.
Wie dat in waarheid leert kennen zal ook verstaan, dat de Allerhoogste traag is tot toorn, en groot van goedertierenheid en barmhartigheden, blijft.
Deze aloude waarheid wordt miskend en heeft haar plaats verloren in de groote rijen van ons volksleven. In heel de drukte van de geestelijke en moreele herbewapening is dit het groot tekort, dat er geen plaats is voor den Middelaar Gods en der menschen, den mensch Christus Jezus. En wanneer er voor Hem nog een plaats wordt aangewezen, dan is het die van een “voorbeeld”, die op de manier van Gandi in Indie het liefdeleven symboliseert en het „dulden” en “dragen” ons voorhoudt. Maar zoo wordt de Christus van Golgotha miskend, en de Christus der Schriften, Die door lijden tot Zijn heerlijkheid moest ingaan, vergeten.
Arm Christendom, dat uit zijn ziel den Christus kwijt raakt, en al meer zich tooit met een keten van zelfverheerlijking!
Rijk Christendom, dat ootmoedig voor zijn God leert knielen en met Job leert belijden: „als Gij met mij twisten wil, niet één uit duizend zal ik U antwoorden kunnen”. Zoo blijft er dan voor zulk een ontdekkend en in zich zelf verloren schepsel niet anders over, dan zijn Rechter om genade te bidden.
Aan zulk een bidder om genade zal de Heere toonen, dat Hij is groot van goedertierenheden en dat Zijn genade bezegeld ligt in den Naam: Jezus Christus, de Middelaar Gods en der menschen.
Want, wat ons ontbreekt, dat alles heeft God volzalig ons in den Middelaar geschonken, t.w. èn wijsheid èn gerechtigheid èn heiligheid èn volkomen verlossing.
Wat een opklimming!
Welk een pad, dat daar is als een schijnend licht, voortgaande tot den vollen dag toe.
En wij zeggen nu reeds, al moet het soms zijn met stamelende stem, met vreeze en beven, maar wij zeggen het toch, en wij gelooven het toch, en wij roemen het toch; Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus. Hallelujah, van God geschonken!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1939

De Wekker | 4 Pagina's

Deze Middelaar (4)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1939

De Wekker | 4 Pagina's