Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zondag 7

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zondag 7

Allen zalig? (6)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Worden dan alle menschen weder door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd geworden? Neen zij, maar alleen degenen, die Hem door een waar geloof worden ingelijfd, en alle Zijne weldaden aannemen. vr. en antw. 20 Catechismus. Maar die geschreven zijn in het boek des levens, des Lams.Openbaring 21 : 27b.

Geloof…. hoeveel malen wordt in de Heilige Schrift over het geloof gesproken. Zij bezingt de kracht van het geloof, zij teekent de troost van het geloof, zij noemt de eigenschappen des geloofs. En toch, hoeveel de Bijbel ook over het geloof spreekt, niemand weet, wat geloof is, dan die gelooft.
Het klinkt zoo eenvoudig om het den Apostel na te zeggen: „Geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden”, maar hier is een geheimenis der ziel, dat alleen open gaat, voor wie in het heiligdom mag binnentreden.
Er wordt tegenwoordig zoo vreemd met het geloof omgesprongen, men zou bijna zeggen gegoocheld, dat alle geur des Heiligen Geestes uit deze bloem wordt weggenomen, en het veel eer een product van eigen maaksel blijkt.
Wie tegenwoordig aan de radio luistert, kan daar voortdurend klanken opvangen, die het geloof neerleggen in de etalagekast der algemeene verzoening, en wie het grijpen wil, die kan het grijpen.
Daar schijnt voor sommigen niets gemakkelijker geschreven te kunnen worden, dan de wisselbrief des geloofs. Het is echter de groote vraag, wiens handteekening onder dezen wisselbrief staat? Hoevelen gaan een geloof aan in eigen kracht, en weten van een worsteling des geloofs, van een strijd om het geloof, van een moeizaam vragen naar de oprechtheid van hun geloof weinig of niets af. Dezulken meenen, dat dergelijke vragen spoedig kunnen worden opgelost door ze op rekening van den duivel te schrijven. Al dit geredeneer over de echtheid van zijn geloof is een aanklacht tegen het rijke aanbod van Gods genade in Christus.
Hier hebt ge de grondfout in dit stelsel. Het gaat hier niet allereerst over het geloof, maar over den Christus, als het voorwerp des geloofs.
Zij, die met het geloof uit het werkhuis den weg opgaan, zijn altijd menschen, die voorstanders zijn van de algemeene verzoening.
Zij houden het vaandel hoog, dat Christus voor alle menschen heeft voldaan. Dit houdt nog niet in, dat alle menschen zalig zullen worden. Neen, zalig worden zij alleen, die aanvaarden, wat Christus voor een verloren wereld heeft aangebracht.
De lezer zal begrijpen, dat de diepste fout niet ligt in het vraagstuk des geloofs, maar in de offerande van Christus. Als waarlijk Christus voor allen heeft voldaan, dan natuurlijk komt het er maar op aan, of ik dit door het geloof aanvaard, of dat ik dit verwerp. Hier wordt alles gesteld in de hand des menschen, en wordt de beslissing aan den mensch over gelaten.
Deze voorstanders van de algemeene verzoening zijn er tegenwoordig zeer velen. Zij hebben rijke schriftuurlijke uitspraken en zij schijnen dikwerf veel meer de Schrift aan hun zijde te hebben dan zij, die de Gereformeerde waarheid met hart en ziel voorstaan. Het is altijd veel makkelijker om als een Remonstrant over de zaligheid te spreken, dan als Gereformeerd belijder. De laatste voelt telkens, dat hij het met zijn verstandelijk geredeneer niet kan klaar spelen, terwijl de Remonstrant de zaken voor het oppervlakkig denken en voor het verstandelijk begrijpen voor ieder duidelijk maakt.
Christus heeft voor allen voldaan, en nu ligt het aan den mensch om dit te aanvaarden. Dit „voor allen voldaan” beteekent niet anders, dan dat Christus de zaligheid voor allen mogelijk gemaakt heeft, en nu zal het ‘s menschen eigen schuld zijn, wanneer hij straks voor eeuwig zal moeten verloren gaan.
Merkt gij wel, hoe prachtig hier alles naar het denken van stapel loopt, en hoe ieder naar verstandelijk overleg deze conclusie gemakkelijk kan trekken.
Voegt daar nu nog bij, dat er immers in den Bijbel zooveel teksten staan, die er ons steeds aan herinneren, dat het van den mensch afhangt, of hij het leven wil aangrijpen of niet. Gij kent immers die mooie bijbelsche uitspraken wel, die zoo dikwerf op meetings en Maranatha-bewegingen gehoord worden? Wie dorst heeft, kome, en wie wil, die neme het water des levens om niet. Wie klopt, die zal opengedaan worden, wie zoekt, die vindt. Zoovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods genaamd te worden, namelijk die in Zijnen Naam gelooven. Voegt daaraan nu nog toe een tekst, als in den brief van Johannes ons is bewaard, waar wij lezen (1 Joh. 2:2) „en Hij is een verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor onze zonde, maar ook voor de zonde van de geheele wereld” en spoedig is dan de rekening opgemaakt, dat het van den mensch afhangt, of hij het hemelsch Jeruzalem zal binnen gaan.
Zelfs gaat men nog een schrede verder, en wijst op den Catechismus zelf, die in vraag en antwoord 37 de algemeene verzoening schijnt te leeren. Daar lezen we: wat verstaat gij door het woordeke geleden? Dat Hij aan lichaam en ziel den ganschen tijd Zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde Zijns levens „den toorn Gods tegen de zonde van het gansche menschelijke geslacht gedragen heeft”. Ziet ge wel, wordt dan opgemerkt, dat zelfs de belijdenis het standpunt huldigt, dat Christus voor alle menschen heeft voldaan? Hij heeft de zonde van het gansche menschelijke geslacht verzoend.
Ja als er dat stond, maar — dat staat er nu juist niet.
Wie toch goed leest zal hier vinden, dat niet geleerd wordt, voor wie Christus voldaan heeft, maar alleen wat Christus geleden heeft. Het gaat hier niet over het getal. Om het eens heel sterk te laten uitkomen, wat de Catechismus in bovengenoemde woorden bedoelt, zou men het alzóó kunnen stellen : Als Christus voor één, zegge voor één mensch had moeten voldoen, dan had Hij niet minder gedragen, dan dat Hij thans voor een ontelbare schare heeft verzoening aangebracht. Daar staat ook niet voor de zonde, maar daar staat tegen de zonde des ganschen menschelijken geslachts. Gods toorn brandde niet tegen enkelen uit dit menschelijke geslacht, maar heel dit menschelijke geslacht was voorwerp van Gods toorn reeds van het uur van de ontvangenis af.
Bij rustige lezing heeft heel deze passage uit den Heidelberger niets te maken met de leer, voor wie Christus voldaan heeft en daarom kunnen voorstanstanders der algemeene verzoening zich ook niet op deze plaats beroepen.
En evenzoo gaat het met al die Bijbelplaatsen, waarin de volle, rijke zin van Christus’ offerande wordt geschetst.
Ik noemde den tekst, reeds door mij aangehaald, uit den brief van Johannes, waar gezegd wordt, dat Christus een verzoening voor de zonde der geheele wereld is.
Inderdaad heeft deze tekst veel, wat voor een algemeene verzoening schijnt te pleiten. Dit woord lijkt mij het meest krachtige bolwerk van de drijvers eener algemeene verzoening. Echter moet hier ook weer goed gelezen worden en dan dient opgemerkt, dat onze Hollandsche vertaling wel eenige aanleiding voor dit gevoelen heeft gegeven. Ik vond van dezen tekst zulk een prachtige verklaring van Dr. Kuyper, waarmede ik het zóó geheel eens ben, dat ik niet kan nalaten zijn woorden hier over te nemen. Hij heeft dit geschreven in zijn werkje: „dat de genade particulier is”. Welnu op blz. 19 schrijft Kuyper aan het adres van de algemeene verzoening; hun tweede fout, die ze beginnen, ligt in het woordeke „voor” in de uitdrukking „voor onze zonde” voor de onze, „voor de zonde der geheele wereld.” Dat door hen is opgevat in den zin van plaatsbekleedend lijden. Wat niet kan, en niet waar is, en er niet staat, daar er een voorzetsel gebezigd wordt, dat alleen beteekent: voor zooveel aangaat de zonde”, „met betrekking tot de zonde” „opzichtens de zonde” of welke andere vertaling men hier ook bezigen wil. Men heeft namelijk in het Grieksch om ons voorzetsel voor uit te drukken, twee woordekens, het ééne hyper dat voor in den zin van in de plaats van beteekent, terwijl het andere peri eenvoudig aanduidt: passend op, in betrekking tot”. Evenals wij b.v. zeggen zullen: Dat is een goede pleister voor de wonde”, zonder dat we daarbij ook maar van verre aan „plaatsbekleedend voor die wond” denken, en alleen bedoelen, dat die pleister op die wond past, goed is, voor zooveel die wond aangaat, zoo ook kan men zeggen: Jezus is een verzoener voor onze zonden, óf om aan te duiden: Hij is plaatsbekleedend voor ons als zoenoffer gevallen, óf alleen: Hij is een verzoening juist, zooals wij die bij onze zonden van noode hadden. En overmits de Apostel in de bestreden plaats nu niet het voorzetsel „hyper”, „in de plaats van” maar peri d.w.z. „voor zooveel aangaat” passend bij bezigt, moet dus ten stelligste het recht, van wien ook, ontkend worden om ooit ofte immer uit deze woorden af te leiden, dat het zoenoffer van Christus ook bedoeld en bestemd zou zijn als aequivalent om in de plaats te komen van de zonden der geheele wereld”.
Wij vinden deze verklaring zoo treffend, dat zij niet anders dan ieder bevredigen zal, die in het heiligdom der Schrift steeds heeft gevonden de leer der particuliere genade. Hier wordt dus met geen letter geleerd, voor wie Christus heeft voldaan, maar wel wordt gezegd, dat er in de gansche wereld geen offerande kan worden aangebracht, die passend is bij onze euveldaad, dan wat wij in de offerande van Christus hebben ontvangen. Hier wordt onomwonden gezegd, dat Christus de eenige Borg voor een verloren wereld is, en dat in die gansche wereld geen anderen Borg is te vinden. Het zoenmiddel en niet de verzoening wordt hier door den Apostel Johannes onderstreept.
Zoo leeren wij dus de Schrift lezen, en willen wij Schrift met Schrift vergelijken. In het heiligdom der Schrift mag men niet afgaan op een enkele uitspraak, maar moeten wij, steeds de regula fidei d.w.z. de doorgaande leer der Schrift in het oog houden. En nu zal toch ieder, die de Schrift onbevangen leest, weten, dat telkens gewezen wordt op een begrenzing van Christus’ werk, wanneer het de vraag geldt, voor wie die verzoening is aangebracht? Dan herinneren wij ons de woorden: Ik geef mijne schapen het eeuwige leven. Of dat andere woord aan den ingang van Christus leven gesproken: Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden. Maar het allerschoonst lijkt mij hier de zoo teedere woorden van Jezus: „Vader, ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen, die Gij mij gegeven hebt.”
Wanneer dit particuliere en strikt persoonlijke in Christus offerande zoo telkens uitkomt, hoe is dan te rijmen die algemeene aanbiedingen, en die teksten, welke schijnen te onderstellen, dat het van den mensch afhangt, of hij het wil aannemen of niet?
Daarop zoeken wij het antwoord.

A. (Apeldoorn), S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1940

De Wekker | 4 Pagina's

Zondag 7

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1940

De Wekker | 4 Pagina's