Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zondag7

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zondag7

Allen zalig? (7)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Worden dan alle menschen weder door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd geworden? Neen zij, maar alleen degenen, die Hem door een waar geloof worden ingelijfd, en alle Zijne weldaden aannemen. vr. en antw. 20 Catechismus. Maar die geschreven zijn in het boek des levens, des Lams.Openbaring 21 :27b.

Inderdaad spreekt de Heilige Schrift herhaaldelijk van een zekere werkzaamheid des menschen in het stuk zijner zaligheid. Het is juist deze actie des menschen, die velen heeft verstrikt en nog verstrikt om aan den mensch het beslissend aandeel te geven in zake het geloof. De Schrift spreekt van „aannemen”, van „werken”, van “de deur open doen” en zooveel andere uitspraken meer, die alle ons er toe kunnen leiden, een te groot aandeel te geven aan den mensch.
Ongetwijfeld wijzen deze uitspraken der Schrift er op, dat de mensch niet is een stok en een blok in het genadeleven. Wij zullen het er allen wel over eens zijn, dat er geen belijdenisschrift is, dat zoo klaar en zoo onomwonden den doodstaat van den mensch leert als onze vijf artikelen tegen de Remonstranten. Het was immers juist het Remonstrantisme, dat steeds er op uit was om te leeren, dat het geloof een actie was van den wil des menschen en dat de voorwaarde des geloofs moest worden ingewilligd, zou er ooit van een verantwoordelijk schepsel kunnen gesproken worden. Dit nu is de leer der gereformeerde waarheid tot in haar hartader aantasten, die immers altijd poneert de diepe verdorvenheid van den zondaar, dat eerder een Moorman zijn huid en een luipaard zijn vlekken kan veranderen, dan dat een zondaar, die geleerd heeft kwaad te doen, goed zal doen.
En nu is dit wel zeer opmerkelijk, dat dit zelfde Gereformeerde belijdenisschrift, dat zoo sterk het Remonstrantisme veroordeelt, toch die leer van een „stok en een blok” theorie bestrijdt. Gij zoudt het in dit belijdenisschrift niet hebben verwacht. Gij zoudt eerder denken een groote beschrijving van ‘s menschen onmacht te zullen aantreffen. En in plaats daarvan, leert dit belijdenisschrift, dat de mensch niet onmachtig is, dat hij niet ligt als „een stok en een blok” voor het genadeleven. Lees het zelf maar: „Doch gelijk de mensch door den val niet heeft opgehouden een mensch te zijn, begaafd met verstand en wil, en gelijk de zonde, die het gansche menschelijk geslacht heeft doordrongen, de natuur des menschen niet heeft weggenomen, maar verdorven en geestelijker wijze gedood, alzoo werkt deze Goddelijke genade der wedergeboorte in de menschen niet als in stokken en blokken, en vernietigt den wil en zijne eigenschappen niet, en dwingt dien niet met geweld zijns ondanks, maar maakt hem geestelijk levend, heelt hem, verbetert hem, en buigt hem tegelijk liefelijk en krachtiglijk”.
In dit artikel wordt wel heel sterk de zedelijke waarde van den mensch gehandhaafd, en zijn verantwoordelijkheid scherp gesteld. In dit opzicht gaat het gereformeerd gevoelen tegenover het Remonstrantisme geen stap achteruit. Gods Geest bearbeidt den mensch als mensch, d.w.z. met al zijn krachten en gaven, die deze mensch bezit. De geestelijke onmachtsleer is nooit die, welke den mensch tot een stok en een blok verlaagt. Het blijft altijd nog waar, wat God in Zijn Woord van den zondaar zegt: „gij wilt niet, dat Ik Koning over u zal zijn. Gij wilt tot Mij niet komen, en gij kunt tot Mij niet komen”. Gij, o mensch, kunt het niet, omdat gij het niet wilt, en gij wilt het niet, omdat gij het niet kunt. Zijn niet kunnen ligt in zijn niet willen verankerd. Zoo gaat het dus altijd lijnrecht tegen God in, en dat zou niet zijn, wanneer deze mensch niet anders was, dan een „stok en een blok”.
Juist, omdat die mensch een vrij en willend wezen is, daarom is zijn zondestaat zoo ontzettend en zoo diep verdorven. Wie de verantwoordelijkheid van den zondaar naar juist Schriftuurlijke maatstaf goed karakteriseert, die vindt in dit „niet” kunnen en „niet” willen niet slechts een negatie, maar een groote ontzettende positiviteit. Hier is een negatieve-positiviteit, niet in den Barthiaanschen, maar in den zuiver gereformeerden zin. Barth spreekt ook veel over de negatie en maakt den mensch klein en tot niets, maar dan randt hij in deze negatie de positieve zijde van het werk Gods aan, om ook het kind van God tot niet bezitter van geestelijken rijkdom te maken, door dit zelfde kind van God ten slotte weer gelijk te schakelen met den heiden, en allen geestelijken rijkdom terug te brengen tot een moment, tot een inslag van het oogenblik, maar niet tot een geestelijk bezit, dat het eigen is van Gods volk op aarde. Deze Barthiaansche gedachte lijkt ons even gevaarlijk, als het Remonstrantisme, dat alles of althans veel van den mensch Iaat afhangen.
Neen, de Gereformeerde belijdenis is noch naar den kant van Barth, noch naar dien van het Remonstrantisme georiënteerd.
De Gereformeerde belijder heeft eigen inhoud om de verantwoordelijkheid van den mensch te poneeren. Hij zegt van den zondaar, dat hij van nature geen stok en een blok, maar een vijand van God is, en dat deze zondaar door waarachtige wederbaring uit den Heiligen Geest gewillig en bereid gemaakt wordt, om den Heere te dienen met al diezelfde krachten en gaven, die hij zonder deze waarachtige wedergeboorte in de zonde had besteed.
Wij zijn nooit neutraal, nooit negatie, maar altijd of vóór of tegen, òf zoekend den Heere en Zijn sterkte, of vlammende vijandschap en ingewortelde haat tegen God en Zijn Gezalfde.
Wanneer wij dus den Heere niet zoeken is het, omdat wij dit niet willen.
Wanneer wij den Heere wel zoeken is dit, omdat wij door ‘s Heeren Geest gewillig zijn gemaakt.
En dit komt zoo heerlijk uit in dit gedeelte van den Catechismus, als deze in het antwoord niet eerst spreekt van „aannemen” maar eerst van „ingelijfd worden” en dan daarná van „aannemen”.
Vooraan staat hier dus niet, dat wij eerst de weldaden van Christus naar eigen believen kunnen aannemen of verwerpen, maar eerst, dat wij Christus ingelijfd worden.
Het geloof ziet dus op beide zijden, n.l. het ingelijfd worden, en het aannemen van alle weldaden Christi, maar ieder naar eigen orde. En het is deze orde, die wij wat meer van nabij hebben te beschouwen.

A. (Apeldoorn), S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1940

De Wekker | 4 Pagina's

Zondag7

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1940

De Wekker | 4 Pagina's