Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Staat (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Staat (I)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In overleg met de Redactie van ons blad, werd vastgesteld dat wij ons voorloopig met de vraagstukken van de Internationale staatkunde niet zouden inlaten; maar ons uitsluitend instellen op de vraagstukken, die ons eigen kerkelijk en staatkundig leven raken. De groote internationale vraagstukken verkeeren momenteel nog in het stadium van voorbereiding en wij zullen verstandig doen, als wij rustig het verder verloop der gebeurtenissen afwachten. Wij mogen geen oogenblik vergeten, dat niet de menschen daarin het laatste woord spreken, maar dat God ook door menschen hierin Zijn Raad en Wil vervullen zal. Maar dat behoeft ons niet te weerhouden, onze aandacht aan eigen land en volk te schenken en vooral de aandacht te vestigen op de groote vraagstukken, die wij van verschillende zijden zien oprijzen. Want de achter ons liggende weken hebben ons wel het een en ander in ons eigen volksleven geopenbaard, dat niemand had kunnen verwachten. Wij hebben de mobilisatie van 1914/18 tot op den laatsten dag meegemaakt. Wij hebben de Belgische invasie aanschouwd en doorleefd, maar van de dingen, die er thans gebeurd zijn, hebben wij toen letterlijk niets vernomen. Wel hebben wij later uit den mond van vele Belgen vernomen, dat zij bij hun terugkeer in hun woonplaats, voor zoover deze niet verwoest was, alles in hun huis hadden teruggevonden, zooals zij het verlaten hadden. En evenmin hebben wij vernomen, dat deze menschen, tijdens hun vlucht in Nederland bestolen zijn geworden.
Maar wat er nu geschied is in ons eigen land en bedreven werd door onze eigen medeburgers is toch wel zoo afschuwelijk, dat men zich zou gaan schamen over zijn eigen volk. Een van onze predikanten schreef mij, dat de pastorie van een predikant gedurende zijn afwezigheid was leeggeroofd. Reeds eerder hebben wij op deze dingen gewezen, maar wat wij er daarna nog uit den mond van betrouwbare getuigen over vernomen hebben, heeft ons met het oog op de toekomst van ons volk pijnlijk verontrust en de vraag doen stellen: waar ligt de oorzaak en waar is het geneesmiddel tegen deze geestelijke verwildering. En dan zijn er na rustige overweging onzerzijds drie oorzaken voor aan te wijzen. A. De opvoeding in het huisgezin. Wat is het huisgezin? De oercel van ons volksbestaan, Als er geen huisgezin was, zou er geen natie kunnen zijn. En het woord: „natie” is afkomstig van een Latijnsch werkwoord, dat geboren worden beteekent. Daarom vraagt de Heere in Jesaja 66:8: „Zou een land kunnen geboren worden op een eenigen dag? Zou een volk kunnen geboren worden op een eenige reize?” Een dergelijk bewijs: dat een volk uit de huisgezinnen voorkomt. Maar als dit inderdaad zoo is, wat door niemand betwijfeld worden zal, dan volgt daaruit onmiddellijk, dat de geestelijke en zedelijke gesteldheid van het gezin van den grootsten invloed is op de natie als geheel. Is het gezin gezond, d.w.z. is daar opvoeding en tucht, dan zal de natie inderdaad een natie, dat is een geestelijke eenheid zijn met een sterk gevoel van saamhoorigheid. Is het gezin niet gezond, omdat èn de opvoeding èn de tucht ontbreekt, dan zal de natie als geheel daarvan de duidelijke bewijzen leveren, door de tuchteloosheid en de bandeloosheid, die zich in het nationale leven naar alle zijden openbarend.
Dat droeve feit is thans op een ontstellende wijze aan het licht getreden. Ons volk als geheel genomen, moet van deze openbaring toch wel ontzaglijk geschrokken zijn. Want zulk een vandalisme als wij thans aanschouwd hebben, had niemand kunnen vermoeden. En men kan geen gedeelte van Nederland er van vrij spreken. Uit alle deelen van ons land wordt dezelfde klacht geuit, dat er geen eerbied was voor des naasten goed, wanneer deze door of tengevolge van oorlogsgevaar dit tijdelijk had moeten verlaten. En de eerste oorzaak van dit alles moet nu, naar onze meening, gezocht worden in een onstellend tekort aan opvoedende kracht in de ouders. Maar het is niet genoeg, dat wij dit tekort constateeren, het moet ook verklaard kunnen worden. Want alleen dan, wanneer de oorzaken voor dit tekort aangegeven kunnen worden, kan naar een weg en een middel worden gezocht om dit tekort zoo spoedig mogelijk aan te zuiveren.
En dan ligt een van de eerste oorzaken van deze tuchteloosheid in de mobilisatie van 914/18. Vier jaar heeft deze mobilisatie geduurd. Vier jaar was een groot deel van onze gehuwde mannen van huis en lag de opvoeding van de kinderen hoofdzakelijk bij de moeders alleen. Dat mag niet onderschat worden. Moeder moest de kinderen, die nu mannen en vrouwen zijn, opvoeden en leiding geven, Wij allen weten wel, dat een groot deel van onze moeders daartoe niet in staat was. Er zijn niet zoo heel veel moeders, die daartoe de bekwaamheid bezitten en wij herinneren ons nog levendig de klachten, die tal van vaders in die jaren ons hebben medegedeeld, dat moeder thuis niet opgewassen was, om de kinderen onder de tucht te houden. Toen wij dan ook na afloop van de eerste mobilisatie, met een tweetal vooraanstaande personen over de gevolgen van de mobilisatie spraken, en deze nog al optimistisch daarover oordeelden, hebben wij daarop geantwoord, dat wij de gevolgen daarvan pas in de tweede helft van de jaren 1930—1940 zouden kunnen constateeren. De beide heeren wilden dit niet aannemen, en toen wij zeiden, dat wij in die jaren met een groote werkloosheid kennis zouden maken, heeft men dat niet geloofd. Maar onze visie op den tijd is van achteren gebleken volkomen juist te zijn geweest. De werkloosheid is ons als het ware plotseling overvallen, met de gevolgen, die daaraan verbonden waren. Hebben wij in die jaren naast het vraagstuk van de werklooze ouderen, ook dat van de jeugdwerkloozen niet gekregen? Wij zijn er dankbaar voor geweest, dat deze jeugdkampen werden opgericht, maar met het oog op de opvoeding was dit toch niet meer dan een surrogaat. De opvoeding in het gezin ontbrak helaas maar al te zeer met de gevolgen, die daaraan verbonden waren. Er werd heel vaak een huwelijk gesloten zonder dat men de kosten er van overrekend had. Men werd steuntrekker of men ging naar een van de werkkampen.
Daarbij kwam nog een tweede factor: „de bioscoop”. Wij mogen de bioscoop een prachtuitvinding noemen, als men de zedelijke gevaren, die aan het zien van de hedendaagsche films maar niet onderschat, Maar vader en moeder gingen heel vaak naar de bioscoop en waar bleven de kinderen? Er was wel een filmkeuring, maar men moet zelf eerst in een keuringscommissie gezeten hebben, om te weten, hoe weinig filmen van de vele deze er jaarlijks vertoond werden, zonder eenig gevaar van geestelijke besmetting, konden worden gezien. De bioscoop bergt, naar onze stellige overtuiging, ontstellende gevaren in zich voor jonge menschen, die den leeftijd van 18 jaren bereikt hebben. Men ziet op de rolprent dingen gebeuren, die van een funeste inwerking kunnen zijn op jonge menschen, die praktisch nog voor het leven staan. Zij maakt de menschen niet alleen uithuizig, zoodat er geen tijd meer overblijft om zich aan de kinderen te wijden en voor hen een leidende vader en een zorgende moeder te zijn. De film voedt den mensch niet op. Die dat beweert, kent de film niet. En die weet, wat daarop in doorsnee vertoond wordt en hoeveel duizenden er in ons vaderland avond aan avond in de bioscopen aanwezig zijn, staat niet verbaasd meer over hetgeen wij thans in ons eigen volksleven helaas aanschouwen.
Een gebrekkige of gedeeltelijk verwaarloosde opvoeding, waarin de tucht ontbrak; de film, die daarop zijn invloed uitoefende, moest er wel toe leiden, dat het tegenwoordige geslacht in een totaal verkeerde richting geleid werd, waardoor het onderscheid tusschen het geoorloofde en ongeoorloofde „tusschen het „mijn” en het dijn” eenvoudig verloren gaan moest, zoodra de gelegenheid daartoe aanwezig was. En toen die gelegenheid zich voordeed, trad plotseling aan het licht, wat wij helaas moesten constateeren en ons met droefheid en schaamte vervulde.

d. H. (Den Haan), J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1940

De Wekker | 4 Pagina's

Kerk en Staat (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1940

De Wekker | 4 Pagina's