Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Credo in de samenkomst der Gemeente

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Credo in de samenkomst der Gemeente

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Geloofsartikelen (het Credo =: „Ik geloof”) worden elke week in het midden der Gemeente voorgelezen. De synode van Dordrecht (1574) bepaalde in art. 44: „Men sal Sondags naar het tweede Gebed der voormiddagsche Predikatie dese woorden aanhangen: „Wilt ons ook sterken in ‘t waarachtige Christen geloove, etc, (=: en zoo voort) met het geloove daaraan. Dat laatste wijst op de Geloofsartikelen. Dus volgens die synode moesten de Geloofsartikelen des morgens worden voorgelezen. Datzelfde artikel bepaalt ook, dat de Wet des Heeren voor de prediking, van den Catechismus moest worden voorgelezen. Waarom werd besloten de Geloofsartikelen aan het gebed „aan te hangen?” Dit is niet met zekerheid te zeggen. Men heeft gemeend, dat de synode dit besloot, omdat de „Hervormde leer zoo vreemd werd uitgekreten en alom hatelijk werd gemaakt”. De manier om deze dingen te bestrijden is dan wel heel wonderlijk geweest. Over deze zaak willen wij niet schrijven. Gevraagd is ook of het Credo wel in onze liturgie thuis hoort. Zeker niet als een eenvoudig pendant van de voorlezing der tien geboden. ‘t Lijkt mij ook onjuist, om die Geloofsbelijdenis aan het gebed aan te hangen. Het Credo moet, naar het ons voorkomt, gesproken worden. Het is niet noodig, dat de Gemeente dit staande doet. Het is ook geen verkeerde gewoonte als zij het doet. Zij kan het zelfs willen doen uit het oogpunt van eerbied. Maar eisch is het o.i. niet. Evenmin is het noodig, dat heel de Gemeente spreekt, d.w.z. dat allen gelijk hardop de Belijdenis des geloofs uitspreken. Als de ambtsdrager het Credo uitspreekt, doet hij dat namens heel de Gemeente. Dit gemeenschappelijk belijden moet ook goed begrepen worden. De liturg kan op dit gemeenschappelijk belijden wijzen, door te zeggen: „Gemeente, wij zullen belijdenis doen van ons algemeen, ongetwijfeld christelijk geloof”. Er is niets op tegen, dat een ouderling het Credo uitspreekt. Wij gelooven niet, dat er bezwaar tegen is, dat een belijdend lid der Gemeente dit doet.
Gewoonte is, dat eerst de geloofsartikelen worden gelezen en daarna het Schriftgedeelte gelezen wordt. Gevraagd kan worden of de Geloofsartikelen niet na de Schriftlezing moeten uitgesproken worden. Men kan ook vragen of het Credo niet aan het eind van de preek volgen moet. In het Credo spreekt de Gemeente zich uit. De Heere spreekt door Zijn Woord tot de Gemeente. Het lijkt ons niet de meest uitnemende volgorde het Credo te laten voorgaan aan de Schriftlezing, Beter is, naar het ons voorkomt, de Schriftlezing te laten voorgaan. Eerst spreekt de Heere; daarna spreekt, belijdt de Gemeente. Maar met het laten voorgaan bedoelt de Gemeente niet, dat zij in haar belijden moet voorgaan; zij bedoelt niet, dat eerst zij moet spreken, daarna de Heere. De gewoonte is te begrijpen. ‘s Morgens wordt de Wet des Heeren gelezen. De lezing van de Wet Gods gaat ook voor het lezen van een bepaald Schriftgedeelte. Nu is dit geheel juist. De Wet is Gods Wet; de Heere spreekt. Het Credo is een belijden van de Gemeente. Wanneer onze Kerk de liturgie nog eens nader regelt, kan zij deze dingen overdenken.
In sommige kerken wordt een vers gezongen na het voorlezen der Wet en na het lezen der geloofsartikelen. Na de Schriftlezing geschiedt dit zelden. Wij lieten dit wel eens doen op Feestdagen. Liturgische eisch is dit allerminst. Doch evenmin is dit eisch na het lezen der Wet en na het belijden der Gemeente. Na het lezen van de Wet des Heeren heeft het nog wel zin, al is dit niet in meerderemate dan na het lezen van het Schriftgedeelte. Als na het lezen der Wet Gods b.v. gezongen wordt: „Wat vree heeft elk, die Uwe Wet bemint”, enz., dan laat dit zich wel verklaren. De Gemeente spreekt zich biddend en belijdend uit tegenover de Wet des Heeren. Maar heeft het ook zin na het lezen der Geloofsartikelen? Wij meenen van niet. De Gemeente belijdt. Niet de liturg, niet de ouderling, die voorleest, maar de Gemeente. Het zingen van een vers wordt beschouwd als een mee-instemmen van de Gemeente met wat door het Credo is beleden. Maar dan is het zingen eigenlijk een opheffen van wat de Gemeente in het Credo deed.
Deze dingen raken vormen, die niet ledig zijn.
Aangrijpend is wel de gedachte, dat de Geloofsartikelen nog in zoovele samenkomsten der Gemeente gelezen worden. Ook in andere kringen wordt het Credo nog gehoord. „AIs een stem veler wateren ruischt door de wereld de Belijdenis van de Kerk des Heeren”, (D. Sikkel).

v.d. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1940

De Wekker | 4 Pagina's

Het Credo in de samenkomst der Gemeente

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1940

De Wekker | 4 Pagina's