Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jeugdleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jeugdleven

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bijna alle jongeren, die mij schreven, vragen dringend om enige voorlichting inzake doop, belijdenis en Avondmaal. En meer dan één van m’n correspondenten voegt er aan toe, overtuigd te zijn, dat zeer velen met deze vragen worstelen. Nu is er door de onzen over deze onderwerpen al dikwijls gesproken en geschreven, zoodat ik zou kunnen volstaan met een verwijzing naar de bekende bronnen. Niet zelden dragen deze echter het karakter van verweerschriften en het kan niet worden ontkend, dat de zoo noodzakelijke voorlichting wel eens wat te veel schuil gaat achter de bestrijding van afwijkende meeningen, vooral van die, waarbij Verbond en Doop worden overschat. We laten dus de strijdbijl rusten en bepalen ons tot een beknopte uiteenzetting.
De eerste vraag is: wat beteekent nu eigenlijk mijn doop? Als wij daarover handelen, moeten we ook over het Genadeverbond spreken. Het sacrament des doops is daar het teeken en zegel van. Ons Doops formulier zegt, dat de Doop een zegel en ontwijfelbaar getuigenis is, dat wij een eeuwig verbond der genade met God hebben. En even verder dat de kinderen als erfgenaam van het rijk Gods en van Zijn verbond gedoopt moeten worden. Gedoopt te zijn houdt dan ook in, dat de Drieëenige God ons aan Zich verbonden heeft, ja, dat Hij Zichzelf aan ons wegschenkt: „om u te zijn tot een God en uwen zade na u”. Naar het voorbeeld der Heilige Schrift zegt het formulier zelfs, dat God ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aanneemt.
Nu zijn we wel eens een beetje bang voor deze krachtige uitdrukkingen; we weten immers maar al te goed, dat de genade particulier is, dat het „een persoonlijke zaak” is en ge haast u misschien al op te merken, dat we hier toch zeker niet aan het kindschap Gods in den vollen zin des Woords mogen denken. Nu, daar zijn we ’t wel over eens en we spreken daar straks nog wel nader over. Als ge nu die opmerking maar niet gebruikt om de geweldige beteekenis van Verbond en Doop te gaan verzwakken! Uw Doop toch garandeert u, dat God Zich met dit teeken en zegel verbonden heeft, u alle heil voor tijd en eeuwigheid te schenken door den Middelaar des Verbonds Jezus Christus. En dat gij als Verbondskind Hem toebehoort. Zoo noemt de Heere de kinderen van het afgodische Israël toch nog „Mijn kinderen”, Ez. 16:20, 21. Dat vele bondelingen niet komen tot bekeering en geloof, doet niets af van deze genadige beschikking Gods; juist omdat God hen, evengoed als de anderen, als Zijn kinderen en erfgenamen had aangenomen, draagt hun afkeerigheid het karakter van versmaden van Zijn Vaderliefde en treft hen de vloeb des Verbonds, Deut. 29:10-14. De bondeling, die zichzelf beschouwt als een „gedoopte heiden”, misleidt zichzelf dan ook op zeer ernstige wijze: het zal Tyrus en Sidon verdragelijker zijn; het gedoopte voorhoofd zal zijn gericht en verdoemenis des te zwaarder maken.
Wij moeten — en mogen! dan ook ten volle ernst maken met ons bondeling zijn. Het zegt ons, dat God in ons leven de Eerste heeft willen zijn. Hoe zouden van Hem afgevallen zondaren ooit tot Hem kunnen en durven komen, als Hij niet eerst tot ons was gekomen. Met welk recht? Op welken grond? Nu echter is het mogelijk, n.l. op den grondslag van het verbond der genade.
Zeker, er moet wat met ons, in ons gebeuren en Gods genade alleen kan dat doen. Maar dat alléén te weten is niet genoeg. Die wetenschap brengt vele jongere en oudere bondelingen tot een z.g. valsche lijdelijkheid. Immers het is dan de groote vraag, of God het ook zal…… willen doen! Daarin ligt nu juist de rijke beteekenis van uw doop. Ge hebt er de verzegelde toezegging Gods in, dat Hij ook wil. Ja, nog veel sterker. Omdat we wel eens wat verlegen zijn met de groote rijkdommen van Gods Verbondsbeloften, zeggen we gewoonlijk: de Heere WIL uw God zijn enz. Maar Hij zegt: Ik BEN uw God, Aan Gods zijde is alles in orde. Onze vaderen hebben dat goed verstaan. Vandaar, dat ons doops fommlier niet maar spreekt over wat ons in Christus beloofd is, maar „hetgeen wij in Christus HEBBEN”. Even positief klinkt het als er gezegd wordt, dat de Vader ons tot Zijn kinderen en erfgenamen AANNEEMT (niet: aannemen WIL) en dat de Zoon ons WASCHT (niet: wasschen WIL) in Zijn bloed, enz.
Maar dit alles moet ons toch nog persoonlijk, wilt ge: onderwerpelijk deelachtig gemaakt worden? Zonder twijfel. En zou God dat willen doen?

O. B. (Oud Beijerland) M.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1942

De Wekker | 4 Pagina's

Jeugdleven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1942

De Wekker | 4 Pagina's