Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lezen en verstaan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lezen en verstaan

Bouwoffers.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 1 Kon. 16:34 lezen we: In zijne dagen bouwde Hiël, de Betheliet, Jericho; op Abiram, zijn eerstgeboren zoon, heeft hij haar gegrondvest, en op Segub, zijn jongsten zoon, heeft hij hare poorten gesteld, naar het Woord des Heeren, dat Hij door den dienst van Jozua, den zoon van Nun gesproken had.
Hebben we bij dezen tekst te denken aan bouwoffers? We weten, dat er onder de heidenen een geestenvereering bestond en bestaat. Die geesten vond men overal, in den grond, op het veld en in de lucht. Die geheimzinnige geesten doen de heidenen vreezen. Altijd moet met die geesten gerekend worden. De mensch is immers van de macht dier geesten (èlim) afhankelijk. Ook bij het bouwen. Dan wordt aan den god van den grond een offer gebracht. Zulk een offer wordt een bouwoffer genoemd. De opgravingen gaven vele voorbeelden te zien. Onder drempels en aan den voet van muren, zijn overblijfsels van lijken gevonden. B.v. in Gezer zijn geraamten gevonden. Eerstgeborenen werden soms op den grond neergelegd, omgeven door een kring van steenen. Zoo werd aan den voet van den werkelijken muur van wat men gewoon is de paleisburcht van Megiddo te noemen het geraamte gevonden van een meisje van circa 15 jaar, schrijft Dr. Noordzij. (Gods Woord en der eeuwen getuigenis, 261). Dat geraamte lag dwars over een laag steenen, die deel uitmaken van het fundament, dat het kleine lichaam geheel bedekte. In Taänach werd aan den voet van een toren een geraamte van een ongeveer tienjarig kind gevonden. In Gezer vond men dergelijke overblijfselen.
Prof. Simons wijst ook op een voorbeeld, gevonden in Gezer. Het betreft het skelet van een oude vrouw, dat in een hoek van de fundeering werd gevonden. Bedenken we daarbij dat het gebouw op den hoeksteen moet rusten. Men kon nog nagaan, dat het een gebrekkige oude vrouw moet geweest zijn. Men vond ook het geraamte van een man, wiens ligging nog uitwees, dat zijn armen gebonden geweest waren. Vrijwillig had hij zich dus blijkbaar niet geofferd. In Gezer en Megiddo vond men in dit opzicht heel veel. (Zie ook Dr. Simons, Opgravingen in Palestina, 375, v. ). Het lichaam van het slachtoffer werd in de fundamenten of in de muren ingemetseld.
Hebben deze vondsten ons ook nog iets te zeggen in betrekking tot 1 Kon. 16 : 34? Dr. Simons meent van wel. Dr. Noordzij schreef: „Van dit lugubere gebruik, waaraan ook 1 Kon. 16:34 herinnert, hebben de opgravingen meerdere bewijzen aan het licht gebracht”. De vraag is nu, of Hiël bij het bouwen van Jericho gewild of ongewild zijn twee zonen verloor. Heeft hij ze gewild geofferd? Dr. van Gelderen herinnert aan wat Sanda schreef: „Hiël liet, toen hij het fundament van de stadsmuur legde, zijn eerstgeborene daaronder levend feegraven, en bij het inzetten van de vleugeldeuren zijn jongste”. Taalkundig is de gedachte te rechtvaardigen. Maar plaatr sen als Gezer, Taänach en Megiddo zijn plaatsen, waar de Kanaäneesche cultuur nog eeuwen na Jozua heeft voortbestaan, zegt Dr. van Gelderen. In Jericho was dat anders. Daar was die cultuur uitgeroeid. Daar zijn geen bouwoffers gevonden. Wij kunnen dus uit de opgravingsvoorbeelden nog niet besluiten, dat wij bij 1 Kon. 16:34 aan bouwoffers te denken hebben. Zakelijk is er geen grond voor. Maar daar komt nog iets bij. In verband met Jozua 6 hebben wij bij 1 Kon. 16:34 aan de voltrekking van een vloek te denken. Joz. 6:26 spreekt van een bepaalden vloek en wat daar gezegd is, vinden we in 1 Kon. 16:34 voltrokken. Dr. van Gelderen zegt: „Onze tekst (hij bedoelt 1 Kon. 16:34) is de gedetailleerde vervulling van een even gedetailleerden vloek”.
Jericho moest als teeken van Gods wraak een puinhoop blijven. Wie haar zou opbouwen, zou door Gods vloek worden getroffen. We kunnen dus bij 1 Kon. 16:34 moeilijk denken aan vrijwillige, heidensche bouwoffers. Noch zakelijke, noch historische gronden zijn voor zulk een meening aan te geven. De bouwmeester Hiël heeft het Woord Gods vergeten of moedwillig weerstaan. Hij ging bouwen. Hij trotseerde den vloek. Maar toen de fundamenten gelegd werden, werd hem zijn oudste zoon ontrukt en toen de vleugeldeuren werden ingezet, zijn jongste. Op welke wijze, zegt ons de Schrift niet. Wij hebben dus te denken aan een oordeel des Heeren. Dat oordeel wordt voltrokken naar het Woord des Heeren. De opgravingen leeren ons veel, maar met het noemen van die voorbeelden zijn we niet klaar. Taalkundig herinnert 1 Kon. 16:34 zeer sterk aan het heidensch bouwoffer. Maar zakelijk moeten we verklaren naar Jozua 6.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 maart 1943

De Wekker | 4 Pagina's

Lezen en verstaan

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 maart 1943

De Wekker | 4 Pagina's