Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De tekst van onze Statenvertaling.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De tekst van onze Statenvertaling.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer wij spreken over den Statenbijbel, dan hebben wij het over een vertaling van den Bijbel. En als wij den Bijbel vertalen, dan moeten wij dat doen naar bepaalde handschriften. Dit vertalen is een zeer moeilijk werk. Bij het vertalen blijkt telkens, dat wij met een bijzonder Boek te doen hebben. De Bijbel heeft een gansch bijzonderen inhoud en is eeuwen geleden door God gegeven.
Wie de bepalingen van vroegere synoden nagaat, merkt dat zij direct of indirect aanwijzingen voor het vertalen van den Bijbel gaven. De synode van Dordrecht b.v. (1578) besloot den Bijbel, uit de hebreeuwsche taal over te zetten en te overzien naar de Fransche en latijnsche en nieuwe Heidelbergsche. De synode van Middelburg (1581) besloot een tweetal boekdrukkers toe te staan een nieuwe vertaling uit te geven uit de overzetting van Tremellius en de Fransche. Toen Marnix van St. Aldegonde als vertaler was aangewezen vergaderde hij met verschillende theologen; hem werd verzocht de verschillende lezingen op de kant aan te geven. Bedoeld werden de lezingen van verschillende handschriften. De beroemde synode van Dordrecht (1618—1619) welke verschillende regels voor de vertaling aangaf, wees niet aan naar welken tekst vertaald moest worden. De Engelsche godgeleerden hadden op de zevende zitting wel op deze zaak gewezen, maar onze vaderen hebben in dit opzicht niets vastgesteld.
Dikwerf wordt gezegd, dat de vertalers van den Statenbijbel bij hun werk gebruik gemaakt hebben (voor het Nieuwe Testament) van den Textus Receptus. Wat wordt daaronder verstaan? Erasmus gaf in 1516 een Grieksch Nieuw-Testamient uit. Er volgden nog vier uitgaven. In 1517 stierf kardinaal Ximenes. Hij zou in 1514 reeds een polyglotte (veeltalige) uitgave van heel den Bijbel gereed gehad hebben. In 1522 verscheen die uitgave. In 1550 verscheen een derde uitgave van zijn werk. Hieraan lag ook ten grondslag de vijfde uitgave van Erasmus. De uitgave geschiedde door Robert Stephanus en zijn zoon Henri. Beza gaf in 1565 een (niet nauwkeurige gecorrigeerde uitgave van 1550 uit. In 1624 verscheen de eerste uitgave van Elzevier, volgens den tekst van 1550 en 1565 met wijzigingen. In 1633 verscheen de tweede editie van Elzevier. Ongeveer in het midden van het voorbericht staat te lezen; Textum ergo habes, nunc ab omnibus receptum, in quo nihil immutatum aut corruptum damus. Dit beteekent: Gij hebt nu een tekst, die door allen wordt aanvaard, in welken wij niets veranderd of verminkt gaven. Onze vaderen zouden volgens deze uitgave het Nieuwe Testament hebben overgezet en in onzen Statenbijbel zouden wij dezen tekst hebben.
Nu weten wij, dat de Statenbijbel verscheen in 1637, Maar de vertalers zijn natuurlijk veel vroeger begonnen met hun werk. Men meent vast te mogen stellen, dat zij reeds in 1627 of 1628 hun werk aanvingen. Dan hebben zij alleen de laatste jaren de uitgave van 1633 kunnen gebruiken. Dr. Grosheide meent, dat het uitgesloten is, dat de vertalers van den Statenbijbel den textus receptus hebben gebruikt. Hij acht het ook weinig waarschijnlijk, dat zij de uitgave van 1624 hebben gebruikt. Deze uitgave is veel beter, volgens de geleerden, dan die van 1633. Wij zouden niet durven vaststellen, dat de uitgave van 1624 niet is gebruikt. Volgens aanteekeningen van eenen Ds. A. Renesse zouden de vertalers min of meer een latere uitgave van Beza (1588 of 1589) gebruikt hebben. Uit tal van gegevens meent Dr. Grosheide te moeten concludeeren, dat onze vaderen zelf den tekst hebben vastgesteld. En wie het aangevoerde bewijsmateriaal nagaat, zal dit moeilijk kunnen tegenspreken ¹).
De eenvoudige Bijbellezer zal vragen wat dit alles beteekent. Er zijn heel veel handschriften van den Bijbel. En volgens die handschriften wordt een grieksch Nieuw-Testament of een, hebreeuwsch Oud-Testament uitgegeven. Het bestudeeren van die handschriften is een geweldig werk. Maar niemand denke daarbij aan verschillen, die deelen van den Bijbel disputabel (betwistbaar, twijfelachtig), stellen zoodat wij op de waarheid niet aankunnen. Allerminst is dit het geval. Soms raken de verschillende lezingen slechts een punt of een vraagteeken. B.v. in Luk. 10 : 18; „vallen”, of „vallen?” Onze vertalers kozen „vallen?”
Onze vaderen hebben met veel nauwkeurigheid gearbeid. Dat wil niet zeggen, dat hun werk volmaakt is. Menschenwerk is nooit volmaakt en de kerk heeft daarom een voortdurende taak op aarde in dit opzicht.
Over de vertalingen van het Oude Testament zou ook heel wat te zeggen zijn, maar voor ditmaal genoeg over dit onderwerp. Het vertalen van den Bijbel is van de grootste beteekenis voor de kerk des Heeren. Wat wij in onzen Statenbijbel bezitten moeten we zeker niet gering achten.

¹) Zie Ger. Theol. Tijdschr. 14e jrg.: bld. 209 v.v.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1943

De Wekker | 4 Pagina's

De tekst van onze Statenvertaling.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1943

De Wekker | 4 Pagina's