Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Gebed. (6)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Gebed. (6)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij het ontmoeten van God in het heiligdom des gebeds, is het van groote beteekenis in welke gestalte de bidder tot God nadert. Want niet elk gebed is Gode aangenaam en wordt van hem verhoord. Aan het rechte gebed zijn bepaalde voorwaarden verbonden. Een allereerste vereischte is dat bidden een harte-zaak is en niet maar het uitspreken van wat woorden. Reeds Zophar sprak tot Job het behartenswaardige woord: „Indien gij uw hart bereid hebt, zoo breid uwe handen tot Hem uit”. En de Catechismus heeft terecht op de vraag: „Wat behoort tot zulk een gebed, dat Gode aangenaam is en van hem verhoord wordt?” geantwoord, dat we in ons bidden, God om al hetgeen Hij ons geboden heeft te bidden, van harte aanroepen”. Het gebed mag geen lippenwerk zijn, maar moet uit de verborgen bronnen des harten opwellen. Een aanroepen Gods uit de diepte en niet van de oppervlakte der ziel. En hier ligt één der groote gevaren, die ons gebedsleven bedreigen, dat ons bidden sleurwerk wordt, routine. De gewoonte des gebeds kan zoo makkelijk leiden tot een ziellooze gewenning, die het echte gebedsleven doodt. Dan wordt er niet met aandacht gebeden, in het bewustzijn dat men tot God nadert; dan is er geen ernst bij en geen kracht in het bidden. Dan zijn het woorden en nog eens woorden, die men gebruikt, maar de ziel is er niet in. Als we dan van onze knieën opstaan, en men vraagt zichzelf af „Wat hebt ge nu eigenlijk van God gevraagd?”, dan moet men antwoorden: „Ik heb eigenlijk in 't geheel niet gebeden, 't was niet dan een ziellooze vorm”.
Het kenmerk van zulke ziellooze gebeden is, dat men tot God spreekt in algemeene phrazen, maar niet concrete zaken of nooden voor Zijn aangezicht brengt. Men vraagt b.v. vergeving van alle zonden, maar zonder dat wij over die en die zonde waarachtig schuldgevoel hebben. Men bidt God om wijsheid en levensleiding, maar zonder dat wij in een levensbeslissing waarachtig Zijn leiding behoeven. Men dankt God voor de zegeningen van dezen dag, maar zonder dat men over een van die weldaden wezenlijk ontroerd is. Zulk bidden mag eigenlijk den naam van bidden niet dragen. Terecht stond op een der wanden van een synagoge geschreven: „Een gebed zonder aandacht is als een lichaam zonder ziel”.
Hoe heeft God dit bidden veroordeeld, als Hij van Israël sprak: „Daarom, dat dit volk tot Mij nadert met zijnen mond en zij mij met hun lippen eeren, doch hun hart verre van Mij doen”. Zulke gebeden beteekenen voor God niets. Hier dient ernstig gewaakt te worden, en veel gesmeekt te worden om de leiding van den Geest der genade en der gebeden. Die alle sleur in ons leven breekt. Hij wil ons die aandacht schenken, waardoor alle opmerkzaamheid des verstands voor den dag treedt, waardoor er gloed in de woorden komt, waardoor men van heeler harte bidt, gelijk de psalmist betuigt „Ik heb uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganscher harte”. Men is zich dan bewust tot God te naderen, voor Wiens troon men dan neerknielt in de gestalte:
„Mijn beê, met opgeheven handen,
klimm' voor uw heilig aangezicht,
als reukwerk, voor U toegericht:
als offers, die des avonds branden”
Wie in dit bewustzijn tot God nadert, zal voorts ook kinderlijken eerbied openbaren. Bij het binnentreden toch van het heiligdom des gebeds, geldt het woord, dat eens de Heere tot Mozes sprak: „Nader hier niet toe; trek uwe schoenen uit van uwe voeten, want de plaats, waar gij op staat, is heilig land”. God is de Heilige en Hoogverhevene, voor Wiens aangezicht de Seraphijnen hun aangezicht bedekken, terwijl zij uitroepen „Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen”. Hoeveel te meer moet dan de mensch, die zondaar is den afstand beseffen tusschen hem en God. Deze afstand wordt wel eens door den bidder uit het oog verloren.
Er zijn zelfs geloovige menschen, die in hun bidden heel familiaar met God omgaan, en Hem aanspreken met „jij” en „jou”, zooals sommige kinderen tegenover hun ouders doen. Toch meenen wij, dat dit in strijd is met den eerbied, dien wij aan God verschuldigd zijn. Zeker, wel is aan den geloovige een rijke vertrouwelijkheid vergund, en mag hij in Christus tot God naderen en Vader zeggen, maar dat beteekent niet, dat hij nu zonder eerbied zou mogen naderen. Een Abraham, de vader der geloovigen, sprak: „Zie, ik heb mij onderwonden te spreken tot den Heere, hoewel ik stof en asch ben”". En die gestalte, welke getuigt van 's menschen kleinheid en zondigheid tegenover de heiligheid, en majesteit Gods, dient de gestalte van elk zijner geestelijke nakomelingen te zijn. Het naderen zij eerbiedig, in ware ootmoed des harten, die bidders als Ezra zeggen deed „Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood, om mijn aangezicht tot U op te heffen”. Dan wordt het ervaren „De Heere is hoog, nochtans ziet Hij den nederige aan, en den verhevene kent Hij van verre”. Denkt aan de gelijkenis van die twee menschen, die naar den Tempel opgingen om te bidden!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1943

De Wekker | 4 Pagina's

Het Gebed. (6)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1943

De Wekker | 4 Pagina's