Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vraag en Antwoord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vraag en Antwoord

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

D.K. te L. vraagt eenige toelichting van Ps. 120.
De dichter van dit opgangslied verkeert niet in gemakkelijke omstandigheden. Hij wordt gelasterd; de leugenlippen en de bedriegelijke tong maken hem het leven bitter. Hij woont in zijn eigen land en onder zijn eigen volk, maar het is hem als vertoefde hij in Mesech of in Kedar’s tenten. Mesech is het onherbergzame oord tusschen de Kaspische en Zwarte Zee, waar de woeste en roofzuchtige Scythen hun woonplaats hadden en vanwaar zij hun gevreesde invallen deden. Kedar ligt in tegenstelling met Mesech, dat ver in het Noord-Oosten te zoeken is, diep in het Zuiden. De Kedarenen zijn trekkende woestijnbewoners. De bedoeling is duidelijk; die broeders moesten zijn, werden hem barbaren door hun laster over den dichter, In dien nood der menschen vlucht hij tot God. vrs. 1 en 2.
Daar gaat hem het licht op: de Heere zal die lasteraars doen vallen in hun eigen garen. Zij schieten als met pijlen en werpen met vuur. Welnu, dat zal ook hun geworden. Scherp gepunte oorlogspijlen alsmede gloeiende kolen van het hout van den jeneverboom — die de eigenschap hadden om zeer lang na te gloeien — zullen hen treffen, die zoo gretig naar het wapen van de lastering hadden gegrepen.
Zoo vindt dit kind van God rust in de gedachte dat de Heere zijn taak zal richten en recht doen te zijner tijd.

J.S. te E. heeft enkele vragen in verband met de wonderen Gods. Wordt bij een wonder wanneer dit geschiedt de z.g.n. natuurwet opgeheven?
Het is heel begrijpelijk, dat wie over de wonderen nadenkt voor deze vraag komt. Van ouds is dan ook over de verhouding van wonder en wet nagedacht. Niet altijd met hetzelfde resultaat natuurlijk.
De vraag is allereerst wat is eigenlijk een natuurwet? Zonder nu een wetenschappelijk verantwoorde definitie te willen geven, kunnen we zeggen, dat wij onder natuurwet verstaan de wijze, waarop wij zien, dat de dingen geschieden. Het water loopt naar de laagte, damp stijgt omhoog, vuur verteert enz. enz. Deze z.g.n. wetten kunnen door ons in regels en formules vastgelegd worden. Er kunnen nieuwe wetten ontdekt en van bekende kunnen we beter inzicht ontvangen. Aan het vinden en toepassen en combineeren van deze wetten danken we vele genoegens en gemakken van het leven.
Zijn deze wetten nu zelfstandige grootheden, waarnaar alles altijd verloopt en ten opzichte waarvan geldt, dat zij nooit verbroken kunnen worden?
Deze z.g.n. wetten staan niet op zichzelf. Het zijn geen grootheden op zichzelf. Zij zijn de manier, waarop de Schepper van hemel en aarde voortdurend werkt en in Zijn wereld de dingen voor ons oog doet geschieden. Hij handhaaft ze. Ps. 119:91.
Absoluut er aan gebonden en onderworpen is God niet, al eerbiedigt Hij de door Hem gestelde orde wel. Er is geen willekeur in dezen bij God.
Wat geschiedt er nu, wanneer er een wonder plaats heeft. Heft Gods hand dan voor een oogenblik de natuurwet op? Of breekt er een andere orde door de ons bekende heen? Het eerst is niet juist. God heft b.v. bij de bewaring van de jongelingen in den brandenden oven de „wet des vuurs” niet op. Het zelfde vuur toch, waarin de jongelingen bewaard worden verteert de stokers vóór den oven. De wet blijft dus onaangetast. Alleen Gods hand volgt ten aanzien van de jongelingen een andere orde. Moeten we hier nu spreken van buiten-, boven- of tegennatuurlijk handelen? Liefst moeten we geen van deze termen kiezen. Immers in deze drie omschrijvingen is altoos de „natuur” uitgangspunt van bepaling. Daarbij wordt dan de „natuur” teveel als een op zichzelf staande constante grootheid gedacht. Wat een wonder is wordt niet vanuit de natuur bepaald, maar vanuit God. die de Werker er van is. Men zegge daarom liever niet een wonder is tegen-, buiten- of bovennatuurlijk, maar het is goddelijk.
De aard en de manier van Gods werken zal daarbij voor ons veelal in het duister blijven. Zij vallen dan buiten onze waarneming, vandaar dat wij verwonderd staan.
Nu spreekt vanzelf, dat op deze wijze het wonder alleen door wie God kent en gelooft kan worden gewaardeerd en ook verwacht. Terecht is dan ook gezegd, dat het wonder het liefste kind van het geloof is.
Eigenlijk is voor het geloof het „wonder” overal waar God werkt, alleen bij wat wij in engeren en bizonderen zin een wonder noemen treedt het op gansch eenige wijze voor ons aan den dag. De Schrift wekt dan ook op tot aanbidding bij het zien van al de werken Gods en niet alleen bij de bizondere wonderen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1943

De Wekker | 4 Pagina's

Vraag en Antwoord

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1943

De Wekker | 4 Pagina's