Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

1905 (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1905 (1)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is algemeen bekend, dat de Christelijke Gereformeerde Kerk van het jaar 1892 aan, haar bezwaren steeds heeft gehandhaafd tegenover de leer in de Geref. Kerken en tegenover de Synodale uitspraak der Gereformeerde Kerken uit het jaar 1905, d.i. de leer der Gereformeerde Kerken. Wij hebben steeds een confessioneel verschil gesteld en hebben in ons dogmatisch bezwaar dit breeder uiteengezet, toen wij als Kerk schriftelijk geantwoord hebben op de uitnoodiging tot een mondeling samenspreken.
Sinds dien tijd is er heel wat geschied in den boezem der Gereformeerde Kerken. Al meer bleek, dat 1905 door vele bezwaren werd gedrukt niet alleen buiten, maar ook in de Gereformeerde Kerken zelf.
Wat wij altijd van vóór 1892 tot op den dag van heden gevoeld hebben als een confessioneele fout, waaraan wij de vrijheid hebben mogen en moeten ontleenen tot een eigen groepeering tegenover de vereenigde Gereformeerde Kerken wordt thans door velen in die Kerken beter beseft en begrepen.
Wat wij in „De Wachter” van 13 Augustus lazen geven wij gaarne ter beoordeeling door aan onze lezers. Het is een zeer typeerend artikel. Het betreft hier twee bezwaarschriften “geteekend door Dr. S.O. Los, Dr. R. Schippers, Dr. M.B. van ’t Veer, Ds. F. de Vries en Ds. J.H. Rietberg, die ingediend zijn bij de Generale Synode. Inderdaad vertolken deze bezwaarschriften veel, van ’t geen steeds door de Christelijke Gereformeerde Kerk is aangevoerd en wanneer in deze richting toenadering gezocht werd, wie weet, voor welke verrassingen wij in de toekomst worden geplaatst. Het was ons als kerk diepe, heilige ernst, toen wij om des beginsels wil niet verder konden. Het zou ons daarom te grooter vreugde zijn, wanneer wij elkander in de eenheid der belijdenis zouden mogen vinden.
Het niet vereenigd zijn mag geen willekeur, geen kerkelijke liefhebberij, ook geen dominé’s-liefhebberij zijn, maar moet getoetst kunnen worden aan de confessie, zal hier een gewettigde positie kunnen gehandhaafd worden en zal ’s Heeren Kerk haar plaats naast anderen met God en met eere kunnen innemen.
Maar ik geef het woord aan Ds. Rietberg, Redacteur van „De Wachter” die de tolk is van den kring der bezwaarden in de Gereformeerde Kerken:
Deze schrijft:
Het eerste bezwaarschrift richt zich tegen de uitspraak van 1905: „dat volgens de belijdenis onzer kerken het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt”, en in verband daarmede tegen de uitspraak: „het oordeel der liefde, waarmede de kerk het zaad des verbonds voor wedergeboren houdt”.
Naar onze overtuiging, wordt deze uitspraak van 1905 door Schrift noch belijdenis gerechtvaardigd. In de leerbesluiten aangaande het genadeverbond heeft echter de synode van Sneek-Utrecht de beslissing van 1905 opnieuw opgenomen.
Later heeft de synode verklaard, dat de classicale vergaderingen er voor moeten zorgen, dat de candidaten hun instemming betuigen met de. uitspraken van Sneek-Utrecht, wat dus mede inhoudt een instemming betuigen met genoemde uitspraak van 1905. Nog later heeft de synode gezegd „dat ambtsdragers geacht worden in te stemmen met de leeruitspraken der synode en dat zij, ingeval ze daarmede niet instemmen, gehouden zijn hun bezwaren in den kerkelijken weg bekend te maken”. Nu is in den loop der jaren meermalen gebleken, dat niet alle ambtsdragers de uitspraak van 1905 konden aanvaarden. Met ons zijn velen overtuigd, dat de uitspraak van 1905 zich ten onrechte beroept op de belijdenis onzer kerken. En het is in onze kerken steeds toegelaten, dat bezwaren tegen die uitspraak gepubliceerd werden, zooals blijkt uit verschillende artikelen enz. van hoogleeraren en van predikanten. Door de verklaring van Sneek-Utrecht „dat ambtsdragers geacht worden in te stemmen met de leeruitspraken der synode” komt de zaak echter anders te staan. Daarom hebben wij bij de huidige synode een bezwaarschrift ingediend, omdat naar onze stellige meening de uitspraak van 1905 (herhaald door 1942) zich ten onrechte op onze belijdenis beroept, ja zelfs tegen enkele uitspraken van onze belijdenis ingaat.
Het tweede bezwaarschrift raakt de „Toelichting”. Zooals men weet, heeft de synode van Sneek-Utrecht het „gewenscht geacht, dat er een toelichting werd geschreven, waarin strekking en beteekenis der door haar gedane uitspraken nader werden uiteengezet”.
Deze „toelichting” is door een commissie opgesteld, en aan de kerken gezonden. Wel is zij geen officieele uitspraak van de synode, maar de synode heeft toch verklaard, dat deze toelichting „nog grooter waarde heeft” dan de bij een synode ingediende rapporten. Het gevolg hiervan zal ongetwijfeld zijn, dat de „toelichting” beschouwd zal worden als een nadere verklaring van de uitspraken inzake de meeningsverschillen en dat men zich bij die uitspraken zeker op de toelichting zal beroepen. Tegen de verbondsbeschouwing, zooals deze in de toelichting gegeven wordt, hebben wij ernstige bezwaren. Wij zijn van meening, dat in verbondsbeschouwing van de toelichting verschillende elementen, die naar Schrift en belijdenis wezenlijk tot het verbond behooren, verwaarloosd worden. De toelichting voert het pleit voor een bepaalde verbondsbeschouwing, waardoor uitgeschakeld wordt de beschouwing van anderen, die in onze kerken tot nu toe altijd recht van bestaan gehad heeft, de opvatting nl. van hen, die op grond van Schrift en belijdenis meenen te moeten handhaven en te leeren, dat het verbond der genade is opgericht met de geloovigen en hun zaad; dat het getal der bondelingen niet identiek is met het getal der uitverkorenen, dat de realiteit van de verbondsbreuk en de verbondswraak moet worden gehandhaafd; dat de doop voor allen objectief hetzelfde is, zoodat ook de kinderen der geloovigen, die den eisch des verbonds tot geloof en bekeerig hardnekkig blijven verwerpen, realiter en waarlijk gedoopt zijn. Tegen de verbondsbeschouwing van de toelichting en de daaruit voortvloeiende consequenties richt zich ons tweede bezwaarschrift.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 september 1943

De Wekker | 4 Pagina's

1905 (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 september 1943

De Wekker | 4 Pagina's