Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gemeenschappelijk gebed (2).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gemeenschappelijk gebed (2).

b. Formuliergebeden.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

b. Formuliergebeden.
Een andere vraag is of formuliergebeden geoorloofd zijn? De Roomschen hadden de formuliergebeden zeer vermeerderd. Met de Hervorming werd het anders, al spreken wij nog van „bedehuis” en al willen wij dien naam ook behouden. De christelijke kerk schijnt in de eerste eeuw geen formuliergebeden gekend te hebben. (Kruyf, 118). In het laatst der tweede eeuw werd dit anders. Het „Onze Vader” werd toen gebruikt en ook kende men formuliergebeden bij de bediening van het Heilig Avondmaal. Luther was niet geheel afkeerig van de formuliergebeden; Calvijn ook niet, al wilde hij voor het vrije gebed plaats laten. Zwingli was een tegenstander van de formuliergebeden; ook de Piëtisten wilden van geen formuliergebeden weten. In ons Vaderland is er veel over gestreden. Het Convent van Wesel liet vrijheid, (27, 28); Dordt (1574) drong op meer eenheid aan. Een synode van Veere (1610) decreteerde: „Men zal voor geheel Zeeland eenderley formulieren in het bidden gebruycken”. Ds. Koelman was tegen formuliergebeden; hij wilde ze hoogstens als modellen voor onervarenen gebruiken. (Ambt en Plicht enz. 178). Ravesteyn verkoos de gebeden uit den Geest boven de formuliergebeden. Tegen de laatst genoemden bracht hij vele bezwaren in. Dr. A. Kuyper Sr. wees er op, dat iedere liturg niet zoo gemakkelijk den nood van een ander kan inleven; dat de liturg soms te sterk persoonlijk leeft en soms de gave mist om wat opwelt uit het hart op staande voet goed te zeggen. Bovendien bestaat bij het vrije gebed het gevaar, dat de liturg in verzoeking komt om mooi en te lang te bidden, om in het gebed te gaan preeken. De Geest der genade werkt niet altijd en niet altijd even krachtig. Dr. Kuyper is daarom een voorstander van de formuliergebeden. En het laatste woord schrijven wij er ook niet over.
Het staat wel vast, dat de Heilige Schrift een formuliergebed niet verbiedt. Niemand zal ook veroordeelen, dat wij onze kinderen een formuliergebed leeren bidden. Het volmaakte gebed moge geen formuliergebed zonder meer zijn, het is toch ook als zoodanig te zien en te gebruiken. Wij willen echter niet den weg der roomsche of engelsche kerk op gaan. Het vrije gebed moet blijven. De liturgen moeten priesters zijn, die door den Heiligen Geest worden bezield, in wie de Heilige Geest bidt. Het staat er met de Kerk des Heeren droevig bij, als de narigheid van den liturg het formuliergebed eischt. Allerminst zijn wij blind voor de gevaren bij het vrije gebed. Het gebed ontaardde soms in „verhandelingen, bij wijze van redeneering, die driekwartiersuur duurden”, zoodat men niets anders hoorde dan een reeks van geleerde of hoogdravende, of niets-zeggende woorden, „die met een beklaaglijken toon, huilende stem en afgrijselijk geschreeuw werden uitgesproken.” Of zooals Felix Neff schreef: „Pumpwerk, an dem man sich müde pumpen musz, bis endlich das Wasser kommt”. (Gunning, 56).
Sommige liturgen hebben de onbegrijpelijke gewoonte om hun dogmatiek den Heere te doceeren en anderen vermoeien de gemeente op verschrikkelijke wijze door hun preek te herhalen in het dankgebed. Het is te begrijpen als men dan voorkeur geeft aan een formuliergebed. Wij noemen „une profanation de la prière”, zooals de Pressensé deed. Tegen de profaneering van het gebed moet de liturg wel gedurig waken. Het is een heilig en moeilijk werk om zoo te bidden, dat de gemeente „opgevoerd wordt tot Gods Troon”. Dat kan alleen door den Heiligen Geest. De dienaar des Woords moet ijverig studeeren voor zijn preek; hij moet niet minder ernstig smeeken, als liturg; „Heere, leer mij bidden”. En het is zeer zeker veel beter (Gunning) zijn geestelijke armoede in de binnenkamer voor God te brengen, dan die voor de gemeente ten toon te stellen en daarmee een schijn van vroomheid zoeken te verwerven.
Nogmaals wijzen wij er op, dat de liturg nooit „tegen” iemand van zijn gemeente het gebed mag gebruiken. De bekende Schortinghuis sprak van „arme sleur-, boek- en hersenbidders”; hij bedoelde hen, die formuliergebeden gebruikten. Maar zouden er ook niet veel „arme sleur-, boek- en hersenbidders” zijn onder hen, die een vrij gebed uitspreken? En wie staat hier onschuldig voor God? Maar men vergete ook niet, dat de formuliergebeden dikwerf op koude, vormelijke wijze worden uitgesproken. De gezalfde taal der vaderen wordt zonder zalving dan beluisterd. Bij het beluisteren der formuliergebeden zoudt ge soms met Schortinghuis willen uitroepen: „Arme bidders, hoe hebben ze zegen te verwachten op zulke geestelooze en ijskoude gebeden, of laat ik maar met den naam, dien ze toch verdienen, zeggen: rabbelingen.” De heerlijke woorden worden in hun mond soms als stukken ijs. (Gunning). De liturg moet altijd vervuld zijn van den ernst van het bidden, ’t zij hij in de taal der kerk tot God spreekt of in het vrije gebed. De Kerk van Jezus Christus is zulk een heerlijke schepping des Heeren en heeft zulk een geweldige plaats in de wereld. Ook als biddende kerk. Nooit mag de liturg dit vergeten. Laat hij zich daarom altijd biddend voorbereiden, ook om te kunnen en te mogen bidden. Dat beteekent niet een lesje uit zijn hoofd leeren, maar vurig smeeken om de zalving, de voorlichting, de ingeving en bekwaming van den Heiligen Geest.
De formuliergebeden zijn dus niet te veroordeelen. In de formulieren bij de bediening der Bondszegelen b.v. ligt ook een belijdenis uitgedrukt. En die belijdenis moet worden gehandhaafd, zoolang uit de Schrift niet wordt bewezen, dat iets in die belijdenis met de Schrift in strijd is. Persoonlijke opvattingen, individueele inzichten praedomineeren anders en de gemeente wordt er door verdeeld. Men weet ten slotte ook niet meer hoe men de waarheid moet verstaan. Nu weten wij wel, dat het leerstellige in het gebed niet op den voorgrond moet staan, maar dat geldt ook het vrije gebed. Het vrije gebed mag ook niet worden gebruikt om het formuliergebed te exegetiseeren, In het formuliergebed beluisteren wij de taal der Kerk bij bepaalde, heilige gebruiken en daarin vinden wij niets, dat in strijd is met de Schrift. Hier hebben wij ook iets van de heerlijke eenheid en cintinuïteit der Kerk en wij moeten dat niet verwaarloozen. Wanneer de Kerk een bepaald formuliergebed eischt, moet de liturg dat ook gebruiken. Verder moet de liturg niet gebonden worden. Voor vermeerdering van formuliergebeden gevoelen wij niets. Als men alles in vaste vormen wil gieten, wordt het gevaar van versteening vermeerderd.
Wij vinden in de formuliergebeden ook het „Onze Vader”. Moet dat altijd worden gebruikt? Hoort het eigenlijk wel in onze formulieren thuis? Nog niet zoo lang geleden heeft een promovendus dit bestreden. De Schotsch-Presbyteriaansche Kerk heeft, om de klip van minder eerbiedig gebruik te ontgaan, het als stereotiep element uit den cultus verwijderd. Van Oosterzee raadt aan het „voorgebed” er mee te eindigen. Kruyf schrijft terecht, dat het gebruik van dit gebed als aanhangsel niet aan te bevelen is. In de kerk in andere landen wordt het vaak in het gebed opgenomen. (Zie bij Gunning, 58). Wij willen geen stereotiep gebruik van dit volmaakte gebed; evenmin willen wij zeggen, dat wij het nooit in ons gebed mogen opnemen, of dat het nooit in een formuliergebed mag voorkomen. Sommigen willen de avondgodsdienstoefening er altijd mee eindigen, wat wij ook niet verkiezen. En zeker moet het niet gebruikt worden om spoedig klaar te zijn na een veel te lange preek. Maar het gebruik is niet te veroordeelen. Na een preek over het volmaakte gebed past het zeker, al zouden wij het ook dan niet stereotiep willen gebruiken. In ons gebed moeten wij ook geen parafrase geven van het volmaakte gebed. Moeilijk is te zeggen in welk formulier het als eenig gebed opgenomen zou kunnen worden. Wij moeten niet vergeten, dat het volmaakte gebed geen formuliergebed zonder meer is en daarom is het zoo moeilijk om dit gebed een eigen plaats te geven, ook in de formuliergebeden. In het Formulier bij de bediening van het Heilig Avondmaal kan het in het gebed wel een plaats vinden. Het hart van Gods kind moet, zal het recht Avondmaal kunnen houden, van harte mee kunnen bidden: En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren. In enkele formulieren zou voor dit gebed een eigen plaats aangewezen kunnen worden, b.v. in dat voor de bediening van het Heilig Avondmaal en in dat van wederopneming der afgesnedenen. Overigens moet de kerk hier eenige vrijheid laten.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1943

De Wekker | 4 Pagina's

Het gemeenschappelijk gebed (2).

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1943

De Wekker | 4 Pagina's