Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Willem Dirksz. de Roye Cuper

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Willem Dirksz. de Roye Cuper

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

53
Agniet ziet er met een enkelen blik heen.
Opeens — daar ontwaart ze tusschen den Dom Bruno. Hij heeft haar eveneens opgemerkt en verschiet van kleur. Als verbouwereerd schijnt hij even stil te staan, en wordt links en rechts door de haastige kerkgangers opgedrongen; hij lijkt een oogenblik besluiteloos, dan — o ja, dat moest er nog bijkomen — dan ziet ze hem haastig vooruitdringen, alleen oogen voor haar.
„Dat zit nog, baas,” mompelt ze nijdig, de lippen stijf op mekaar gedrukt. „Me nog willen anspreken nou, hij, die al dat kwaadgebrouwen het. A level, ’t schijnt ’m ok in z’n botten te zijn gaan zitten. Wat ziet-ie d’r afgedropen uit! Crimineele! Maar kom nou, Agniet, de sokken d’r in, deern.”
En meer rennend dan loopend jaagt ze voort, er onverschillig voor, of de voorbijgangers haar om heur haast, en dat nog wel op een Zondag, nakijken.
Weldra is ze thuis. Als ze een half uur later in den tuin van het mooie weer staat te genieten, terwijl Nicolette, aldoor babbelend, om haar heen dribbelt, komt Anton door het bakhuis heen op haar af.
„Agniet,” zegt hij zacht; „hier heb je een briefje.”
„Van wie?”
„Van Bruno.”
„Och wat heb ik met dien nog uit testaan?” klinkt het drifting. „Gooi ’t maar in ’t vuur.”“
„Hoor nou ’s, Agniet, wees nou niet zoo bal sturig. Daar — pak aan.”
Half onwillig nog gehoorzaamt de maarte. Ze scheurt den brief open en leest:
Lieve Agniet,
Dwaas heb ik gedaan onlangs, neen, als een ellendeling, ik beken het je eerlijk En ik weet, dat je mij beschuldigt. Nou dan: ’t is of de baarlijke duivel mij sinds dien tijd vervolgt, ’k Heb geen amerijtje rust meer, en wil ’t zooveel mogelijk weer goed maken, ik bedoel, dat met Mr. Dircksz, zooveel ik kan. En nu wou ik je daarover eens effen spreken, nad en noen, op ’t Catharijneveld. Doe het, want ’k heb er zoo’n berouw over, ’k Zal je betoonen, dat ik het oprecht meen. Als je niet komt, zou ’t den meester kunnen schaden.
Bruno.

„Tsa!” smaalt Agniet het briefje verfrommelend. „As dat geen smoesjes zijn, om me….” „Nou, Agniet, ’k kan ’t kwalijk gelooven,” fluistert Anton, want Nicolette is door de opwinding van de maarte opmerkzaam geworden en staat naar hen te luisteren, ,,’k Heb ’m al enkele keeren ontmoet, ’k Wou eerst me ook niet met hem inlaten, dat begrijp je wel. Maar mij heeft-ie ook vergeving gevraagd, en gezegd, dat ’t hem zoo speet van den meester.
En zag je niet, hoe mager hij geworden is? Vel over been: van chagrijn. Van morgen kwam ’k hem tegen, en toen vroeg-ie, of ik je dat wou geven. Toe ga nou straks, ’t Staat er stellig met den meester heel slecht voor, en als hij nou ’s wat wist om ’m te helpen, ’k Weet zeker: je zou ’t je leven lang verwijten als ’t ereis misliep en je had niet alles gedaan, wat ….”
„Nou, zanik maar niet langer: ’k zal dan wel efkens gaan. A level, hij heeft het potje gekookt en ’t laten anbranden. En wat angebrand is, nou, ’k weet bij ondervinding ….. Maar, allo, ’ k zal ’s hooren , wat die kwibus me te zeggen het,” klinkt het grommig. „Kom Kletje, moesje roept.”

Even na den noen begeeft Agniet zich naar de bepaalde plaats, in dezelfde Zondagsche kleeding, doch met een barsch gezicht.
Bruno staat al te wachten en komt haastig op haar af.
De man is weer rood van opwinding; zijn oogen bewegen zich onrustig,
„Blij dat je gekomen bent, Agniet,” zegt hij heesch.
„ Nou, Anton wou ’t, anders Wat had je nou? “klinkt het kortaf en niet heel bemoedigend. ,,’k Kan maar effen.”
„Laten we even zóó omloopen, Agniet, wil je?”
„Goed. En wat had je nou?”
„Och, Agniet, “begint de ander schuchter. „’k Weet ’t wel: ’k heb ’t heelemaal bij je verbruid. Maar, och, ’k heb ’r zoo’n spijt van. Kijk ’s : dat met dien brief, dat heb ik gedaan….”
„ Of ik dat niet wist, man,”
„Maar toen ik merkte, dat de meester in ’t verhoor kwam, vond ik ’t al gauw slecht van me. ’k Zag wel, hoe ’n verdriet jij er door had, als ik je tegenkwam. En dan de vrouwen ’t kind ook in ’t ongeluk storten! Och, wat moest ik me beschuldigen. En toen hoorde ik, hoe flink de meester zich heeft verantwoord. Toen kreeg ik nog meer beschuldiging. Ik ging me zoo ’n ellendeling voelen. Aan meneer Zoudenbalch had ik dien brief gegeven, ’k Ging subiet naar ’m toe en zei ’m, dat ik zoo slecht gehandeld had, en vroeg ’m, of hij niet kon maken, dat ik dien brief terug kreeg, want die was van de vrouw….”
„Nee, die was van een ander,” zegt Agniet bits.
„Nou ja, dat hoorde ik gisteren ook, en nou vond ik me daarom al wèèr slechter. Maar hoor nou. Zoudenbalch lachte me in m’n gezicht uit en zei, dat ’t zoo goed ging, en dat hij niet te maken had met mijn gewetensbezwaren en dat ik mij voor een ketter niet zoo behoefde te weren, en zoo al meer. De man maakte me zóó kwaad door zijn koelheid en z’n lachen, dat ’k ’m iets heel leelijks naar z’n hoofd gooide, en toen wegliep.
En o, m’n geweten heeft me aldoor aangeklaagd, of je ’t gelooven wilt of niet. ’k Ben elken dag naar de kerk geweest en heb steeds tot de Heilige Maagd en de andere Heiligen gebeden, of ze ’t wilden laten uitkomen, dat de meester met dien brief geen schuld heeft. Maar ’t heeft niets geholpen nog, niets.”
Agniets hart is een weinig verteederd.
„Nou, en wat wil je nou?” vraagt ze.
„Kijk ’s, Agniet, ’t loopt zeker met den meester mis dat begreep ik bij meneer Zoudenbalch wel. Hij zal veroordeeld worden tot .... “
„Wat? …. Geloof je zeker, dat ….?”
Bruno knikt en zijn gezicht staat droevig.
„Ja, och zeker, ja. En, o, ’k zal ’t me levenslang verwijten “
Zijn oogen staan vochtig.
„En nou?” Agniet weer.
„Nou, als ’t zoover komt, wou ’k probeeren hem uit de handen van die uit te halen. Kijk is: d’r zijn er verscheidenen in ons gilde, die ’t vreeselijk vinden voor den meester. Nou, en met die heb ik gisteravond afgesproken, om ’m, als ’t zoover mocht komen, met geweld te helpen. Als hij dan naar de Neude wordt gebracht — je begrijpt, waar voor — zullen we een opstootje maken en ’m dan in ’t gedrang helpen ontvluchten. Maar, kijk ’s: er moeten nog wat luitjes omgekocht worden, die ook meedoen, en die d’r hachje durven wagen voor een paar schellingen, ’k Ken er enkelen: echte kerels, die voor niets bang zijn. En nu heb ik al wel een paar duiten klaar liggen, maar ’t is te weinig. Zou de vrouw me niet aan wat goudguldens willen helpen? Wat denk je?”
Agniet loopt in gedachten op haar nagels te bijten.
„Neen,” zegt ze na een poos, „de vrouw moet er buiten gehouden worden, maar ik heb nog een spaarduitje: morgen zal ’k Anton er mee bij je sturen.”
„O, Agniet, dat is meer dan ’k hoopte — En — als ’t lukt? ….”
„Ja, dat wou ’k nog vragen: als ’t lukt om den meester los te krijgen, hoe komt-ie dan de stad uit?”
„Daar weet ik raad op. Ik ken een poortje in de Jacobskerksteeg, in een smal gangetje brengt’ het, en daar op ’t eind is weer een poortje, dat weer op een gangetje uitkomt, en hier is een oud hokje voor allerlei rommel. Die zich daar verschuilt, is er veilig. En dan brengen we hem ’s avonds stiekum naar een boot met een kap er op, en ’s morgens varen we stilletjes de stad uit. De boot ligt al klaar.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 1944

De Wekker | 4 Pagina's

Willem Dirksz. de Roye Cuper

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 1944

De Wekker | 4 Pagina's