Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jeugdleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jeugdleven

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Dominé, mag een christen wel . . . . ?” Nee, laat ik maar niets invullen. We kennen dit soort vragen allemaal. Er zijn zoo van die kwesties, waarmee de jongeren telkens weer naar voren komen. Ieder, die geroepen wordt leiding te geven, komt er mee in aanraking.
Met opzet noem ik geen voorbeelden, want ik ben heusch niet van plan een serie artikelen te schrijven over wat een christen mag of niet mag. Waarom ik dat niet van plan ben? Wel, omdat ik de gedachte, dat het leven van een christen is ingeklemd tusschen een aantal verbodsbepalingen, niet wil fixeeren. Want die voorstelling is totaal onjuist.
Maar. . . . de Wet dan? Juist, God heeft ons Zijn Wet gesteld. Daarin openbaart Hij, wat Hij van den mensch wil. Vergeet echter niet, dat die Wet Gods op onderscheiden wijze tot ons komt. Of nog beter dat onze verhouding tot haar niet steeds dezelfde is. Eer we bovengenoemde vraag wat nader beschouwen, moeten we tot klaarheid, komen over de beteekenis van Gods Wet in ons leven. Laat ik trachten dat eenvoudig en beknopt weer te geven.
De Wet Gods is de onveranderlijke uitdrukking van hetgeen God van ons wil. In den staat der rechtheid beantwoordde ons leven volmaakt aan haar eisch, n.l. God en den naaste lief te hebben. Specializeering van dat groote gebod der liefde was eenvoudig niet noodig. Zoolang wij in de rechte verhouding tot God (en dus ook tot den naaste) stonden, was er geen sprake van een poging om op de een of andere wijze de Wet des Heeren te ontduiken. Ons leven was om zoo te zeggen het spiegelbeeld van Gods Wet.
In den staat der zonde verloren wij niet alleen het vermogen tot Wetsvolbrenging, maar ook de rechte kennis van Gods wil. Daarom kondigde God op den Sinaï Zijn Wet opnieuw af. Maar nu in een vorm, die berekend is op het bestaan van den zondaar. Nu zijn het meerendeels verboden, die God ons voorhoudt. Zij moeten ons tot het besef brengen, dat we telkens in overtreding zijn. De zondaar moet zichzelf als zondaar leeren kennen. Van nature is hij daar blind voor; hij ziet zijn ellende niet en is daarom ook niet ontvankelijk voor de boodschap der verlossing. Nu laat Gods Geest hem echter in den spiegel der Wet zien. „Door de Wet is de kennis der zonde” (Rom. 3 : 20). Het diepe besef van gezondigd te hebben tegen alle geboden Gods en geen daarvan te hebben gehouden, ja nog steeds tot alle boosheid geneigd te zijn, moet uitdrijven tot Christus, Die den vloek der Wet gedragen en haar eisch vervuld heeft. Zoo is Hij „het einde der Wet, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft” (Rom. 1 0 : 4) . Wie zoo den Heere Jezus leert kennen, heeft in Hem de vervulling der Wet. In dien zin is hij nu vrij van haar. Hij wordt niet meer door haar eischen en veroordeelingen voortge zweept. Het is dan niet meer een angstvallig pogen om door eigen wetswerken rechtvaardig te worden voor God.
Dat beteekent evenwel niet, zooals de antinomiaan ervan maakt, dat de Christgeloovigen nu niets meer met de Wet hebben te maken. Neen, het laatste doel der verlossing is niet maar dat de zondaar nu vergeving van zonden en vrede met God vindt, doch dat hij in de rechte verhouding tot God wordt hersteld. Dat hij zijn bestemming hervindt en althans weer begint te leven tof Gods eer. En dat geschiedt, wanneer zijn leven weer geleid wordt door den norm van Gods heilige wet.
Dat nu is in het leven van den christen ook werkelijk het geval. De liefde Gods is uitgestort in zijn hart. In de gemeenschap met Christus wordt hij vernieuwd naar Gods beeld; Ik kan ook zeggen: hij staat nu weer „goed” tegenover Gods Wet. Dat wil zeggen, hij staat er niet meer tegenover, zoomin als de Wet nog tegenover hem staat. De tegenstelling is verzoend. Hij heeft haar lief gekregen. Dicht bij zijn Zaligmaker, ja uit den Christus te levert, is nu zijn vreugde en lust. En dat houdt in, dat hij aldus weer leeft naar Gods wil en wet. Hij gaat van harte vragen: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal?
Hij „leeft” pas weer, als hij naar Gods Wet zijn wegen richt. Daarin is zijn vermaak. Lees ps. 119 maar!
Welnu, met dit voor oogen keeren wij terug tot de vraag: mag een christen dit of dat wel doen? Denk er maar vast eens op door! D.V. tot de volgende Wekker.
Oud-Beijerland
J.C. Maris

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1944

De Wekker | 4 Pagina's

Jeugdleven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1944

De Wekker | 4 Pagina's