Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De droefheid naar God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De droefheid naar God

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want de droefheid naar God. werkt een onberouwelijke bekeering tot zaligheid.2 Cor. 7 : 10a

Bij de groote verscheidenheid die er is onder menschen, veroorzaakt wordt door afkomst, geboorte, nationaliteit en opvoeding, zijn er toch maar strikt genomen, tweeërlei soort van menschen: kinderen Gods on kinderen der wereld.
Voor het uiterlijke zijn ze vaak niet van elkander te onderscheiden.
Nochtans near de kenmerken en eigenschappen, naar geestelijke zilde van hun bestaan, zijn ze zeer wel n elkander te onderkennen. Zoo b.v. is er een groot verschil tusschen een beschouwende en een bevindelijke kennis der waarheid, een groot onderscheid tusschen redelijk braafheid en Godzaligheid, tusschen wettische over en heiligmaking.
De apostel noemt hier ook een kenmerkend onderscheid n.l. tusschen droefheid en droefheid. Droefheid! Wie onzer kent ze niet? Gaat de wereld door schouwt rondom U henen, wat al droefheid is er allerwege in waar te nemen. Zoo spoedig toch als da zonde haar intrede deed in de wereld, nam ze ook in haar gevolg de droefheid met zich. Daarom niemand dan alleen de mensch kent ze, de gevallen mensch. 't Is dan iets anders dan zijn, pijn lijdt ook het dier, maar droefheid kent het het. Droefheid alzoo een menschelijk verschijnsel. Op zelf is het geen begeerlijke zaak. Droefheid toch, is een aandoening der ziel, een pijn van het hart, een verstoring van het harmonisch leven der ziel, tengevolge van ondervonden leed. Droefheid werkt verterend, werkt den dood. Sommige menschen worden door droefheid zoo verteerd, dat ze ongeschikt zijn voor hun arbeid, worden krank, ja zelfs krankzinnig. Is alzoo droefheid menschelijk, ja alleen menschelijk. Er zijn achter tweeërlei soort van menschen, er is tweeërlei oort van levensopvatting, zoo ook tweeërlei soort van droefheid. Daarom zegt Paulus: Want de droefheid naar God, werkt een onberouwelijke bekeering tot zaligheid; haar de droefheid der wereld werkt den dood.
Wij hebben het in dit verband alleen over de droefheid naar God, de droefheid die Gods volk kent. De droefheid, die aan het bewuste geloofs- en vereenigingseven met Christus voorafgaat en de droefheid die ook ontvangen genade zich vaak in het leven van Gods onderen herhaalt. Zoo behoort de droefheid dus tot verschijnselen van het geestelijk leven, ja, is zelfs een eerste levenskenmerk. Doch dan in den zin van, wel, droefheid naar God. Het voorzetsel hier in den grondtekst gebruikt, wil eigenlijk zeggen: Volgens, overeenkomstig, op de lijn van, naar den wil van God, dus God verheerlijkend.
Voorwaar wonderlijk verschijnsel, dat droefheid een kenmerk is van geestelijk leven. Immers in het Paradijs was geen droefheid. En in den Hemel zal God de tranen van de oogen afwisschen. En toch, die met God in aanmaking komt, vangt niet aan met juichen, maar met hreien. Want de openbaring en de ontmoeting Gods werkt smart en droefheid in ons. Dit nu zou onverklaarbaar zijn, als we met een ongevallen mensch te toen hadden. Adam toch ontmoette God in den wind des daags. Dit ging allerminst met smart gepaard. Integendeel het veroorzaakte allereerst verheugen. De ontmoeting Gods is op zich zelf een oorzaak van vreugde. Doch in dien toestand zijn we niet meer. We zijn God kwijt, van Hem vervreemd, staan vijandig tegenover Hem. En het ergste van dit dat niemand van nature dit beseft. Want de ellende van onze ellende is, dat we onze ellende niet kennen. Daarom, gelijk zonder val droefheid onmogelijk is, zoo is na den val de ontmoeting Gods zonder droefheid niet bestaande. En daarom:
„Ween kind der aarde, ween, omdat ge een zondaar zijt.”
Hoe ontstaat deze droefheid?
Is het misschien, omdat de ziel het in de wereld niet meer vinden kan, overal en alles geprobeerd en als zoovele malen teleurgesteld ten slotte bij God maar eens probeert. Neen toch, dit is het gevolg van pessimisme of melancholie, een zeer natuurlijk verschijnsel. Is juist andersom, we wenden ons van de wereld af, omdat we met God in aanraking zijn gekomen. Ze ontgaat ook niet uit zelfkennis, zonder meer. Neen, niet en blik, dien we in onszelf slaan maar omgekeerd, de klik, dien we in God slaan, doet ons walgen van onszelf. De ziel ziet God zoo vol, zoo rijk, zoo dierbaar, waarentegen zichzelf zoo arm, zoo naakt en blind. Droefheid is het woord, hetwelk deze zielsgesteldheid vertolkt. Deze droefheid nu is bij den een sterker dan bij den ander. Bij den een rneer bewust dan bij den ander. Dit echter hebben ze met elkander gemden, dat zo onder den gedurigen indruk en overtuiging zijn van God kwijt te zijn, dat God zooverre is en zij zoo ledig zijn van God. Dat er een klov tusschen hen en God ligt die ze niet kunnen overschrijden en toch ze willen en kunnen God niet missen. Hiermede gaat samen een smartgevoel over de zonden, niet over de gevolgen, maar over de zonde zelf, omdat die in strijd met God is ze krijgen Gods heiligheid, Gods recht, Gods wet, zoo boven alles lief.
Daarbij komt dan de droefheid over het gemis van een Borg. Dat er een Borg is weet men wel, uit de H. Schrift. Maar hoe wordt die mijn persoonlijk bezit. Dat ik wete, dat Hij ook voor mij is tusschen getreden bij den Vader. Dat Hij ook voor mij de stem zijns bloeds en zijner gerechtigheid verheft in Gods vierschaar. En Hij mij door zijn Geest van het eeuwige leven verzekert. Zoodat zij wel eens uitroepen:

„Gij die het zuchten hoort der armen,
Wilt U over mij erbarmen.
Dat ik U niet langer mis,
Die mijn ziel zoo dierbaar is.”

Veel ware hierover nog af te schrijven. Genoeg echter om te verslaan de oorzaak, waarover de ziel klaagt en schreit. Deze tranen nu, om God en Zijn zalige gunst geschreid, zijn zalige tranen. En daarom zijn de tranen naar God op zichzelf al zoo zalig, hoe moet dan wel de vertroosting en de vervulling zelve zijn. Het is dan ook een groot wonder, dat een van nature verharde zondaar naar God is week gemaakt. Elke waarachtige traan toch, predikt ons, dat er in den hemel goederticrene gedachten jegens ons zijn. Met zulke tranen is het alsof we vrijmoedigheid ontvangen, om onze smeekingen tot Gad op te heffen. Maar dit is ook den Heere zelve aangenaam. Tot de godvruchtige Josie klinkt het: Omdat Uw hart week geworden is gij voor mijn aangozicht geweend hebt, zoo heb Ik U verhoord, spreekt de Heere. Duch tot de zaligheid is er meer noodig. Want zijn ongeluk kan den mensch op zichzelf niet troosten. De tranen self kunnen ens niet gelukkig maken. Want de weg tot God is niet gebaand dear tranen, maar door bleed. De tranen self kunnen nooit de bron zijn van ware vertroosting. Het kan wel eens wezen, dat de ziel in haar droefheid zóó gesteld is, dat ze zich niet ken voorstellen, deel aan Christus te hebben, zaliger sou zijn dan dit. En daarom goat de Heere wet eens dieper wonden slaan, dieper ontledigen, opdat Hij Zich straks zal wenden tot de ziel desgenen, die gansch ontbloot is. Om te leeren, dat kennis van ons Gods gemis, noodzakelijk is. Doch dat het leven alleen buiten haarzelf in Jesus ligt.
Daarom ook zegt Paulus, niet de droefheid, zonder meer is zalig, maar ze werkt een onberouwelijke bekeering tot zaligheid. Droefheid toch brengt een bekeering in het leven. Dit laatste nu brengt ook de droefheid naar God teweeg. Een opstanding, een bekeering tot God. Ze is niet tot den dood, waarin overigens alle droefheid eindigt, maar tot het leven. De apostel legt verband tusschen droetheid en bekeering, als wortel en vrucht. In het voorjaar komt er werking in de aarde en in het hout. Dat is Gods bestel. Dat is zijn werking in de natuur. Zoo nu is er een werking in het rijk der genade. Er is can kracht, die vruchten uitdrijft. Zoo is dan deze macht, de onberouwelijke bekeering tot zaligheid. Dat is geen uitwendige zooals b.v. Herodes, als hij Johannes hoorde, deed hij vele goede dingen. Geen deugd bekeering, maar een zinsverandering, dat is herleving, leven uit een anderen wortel.
Deze bekeering houdt in: Een afkeer van de zonden met den dichter is het: Wend, wend mijn oog van de ijdelheden af.
Een inkeer tot zichzelf, met den verloren zoon keeren ze tot zich zelve in.
En een toekeeren tot God: In den Heere, Heere zijn gerechtigheden en sterkte, tot Hem zal men komen.
Paulus spreekt van bekeering tot zaligheid. Op andere plaatsen wordt gesproken van bekeering ten leven. Men zou dan kunnen oordeelen, dat de zaligheid pas aan het einde te beurt valt. En toch, de beteekenis is dezelfde. Zaligheid is volheid. En het leven dat God geeft is zaligheid. Welk een verschil tusschen begin en einde. Het zaad is de droefheid. De vrucht is de vreugde. Het zaad is de train, door God uit de oogen geperst, de vrucht is de jubel: Die God is onze zaligheid. Uit de nacht der droefheid, de deg der zaligheid. Uit den dood het leven. Het leven tot in eeuwigheid.

Die met tranen zaaien,
zullen met gejuich maaien.

Dordrecht. Smits

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1945

De Wekker | 4 Pagina's

De droefheid naar God

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1945

De Wekker | 4 Pagina's