Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tweeerlei heiligheid in Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tweeerlei heiligheid in Christus

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij kwamen tot het inzicht dat de classis te Londen dit oordeel der liefde heeft gesteld tegenover de wederdoopers.
Het is toch opmerkelijk, dat deze classis bij dit oordeel der liefde en deze subjectieve heiligheid niet wijst op 1 Cor 7 : 14. Bekend is, hoe zeer deze laatste tekst wordt aangevoerd om te betoogen, dat een zaligmakende heiligheid het deel is van de kinderen des verbonds Echter wordt uit het oordeel der classis Londen duidelijk, dat deze tekst 1 Cor 7 : 14 voor deze kerkelijke vergadering niet raakt de zaligmakende heiligheid, maar slaat op de breede basis van de verbondsheiligheid. Hiervan zegt de classis: Deze heiligheid des verbonds en is niet eigen alleen aan het volc Israels, want het onderscheid der volken is door Christum weggenomen, en de waerlijke tacken, namelijk de Joden, afgebroken sinde, ooc in den selven olijfboom van de kerke Gods ingelijfd, en deelachtig dese heilicheit des verbonts, gelijk de apostel ons leert 1 Cor. 7:14, Het is niet zonder oorzaak, dat ik de woorden „waerlijk” en „dese” heb gecursiveerd. Daar is in den laatsten tijd met dat „waarlijk” en „wezenlijk” en „echt” al zooveel gesold, dat men er bijna moe van kan worden. Wezenlijke takken of wat bet zelfde is wezenlijke bondelingen zouden dan alleen dezulken zijn, die het leven uit den Heiligen Geest deelachtig waren, terwijl zij, die deze heiligheid niet kenden ook geen „wezenlijke” bondelingen zijn. Hieruit volgt natuurlijk dat wij dan krijgen wezenlijke en niet wezenlijke sacramenten, en dat men alzoo spreekt, gelijk ook reeds geschied is, van volle en niet volle doop, wezenlijke en niet wezenlijke doop. Maar zulke onderscheidingen, die uit een dogmatisme, maar niet uit de Heilige Schrift gekozen zijn, kennen onze Vaderen niet, die in den bloeitijd van de gereformeerde verbondsleer leefden. Dit is weer duidelijk aan deze kerkelijke uitspraak, die onomwonden spreekt van „waerlijk? tacken” en daarmee toch zeker niet heeft bedoeld alleen uitverkorenen en levendgemaakte kinderen Gods, die uit den Heilige Geeste herboren werden.
Wij moeten tegenwoordig al meer terug tot de eenvoudigheid der Heilige Schrift, die alle bondelingen niet ten halve of voor drie vierde, maar geheel als bondelingen kent en aanspreekt, waarvan de verantwoordelijkheid des te grooter zal zijn als zij straks als wezenlijke bondelingen voor den Rechterstoel Gods zullen hebben te verschijnen. Gelijk elk Nederlander wanneer hij uit Nederlandsche ouders geboren is, een wezenlijke Nederlander is, onverschillig of zulk een als kindeke ligt in de wieg, of als stok oude den last der jaren draagt, zoo gaat het ook met elken bondeling, die in den schoot der kerk geboren is en tot het zaad des verbonds moet gerekend worden. Maar gelijk deze wezenlijke Nederlander een revolutionaire Nederlander kan worden, zoo kan deze wezenlijke bondeling een revolutionaire bondeling worden, die den weg des verbonds verlaat, en niet weet, wat het inhoudt om het verbond der genade te leeren beleven, om de verbondsgeheimnissen te leeren verstaan, om te proeven naar zielediepte, wat het inhoudt: „Ik ben de Heere Uwe God.”
Neen waarlijk, het gaat niet wat gemakkelijker, als wij, bondeling, „wezenlijk bondeling zijn om zalig te worden. Het gaat niet langs andere wegen, dan langs de drie stukken, ellende, verlossing en dankbaarheid, als wij den eerenaam van kind des verbonds mogen dragen. Het zal juist een kenmerk zijn van zulk een bondeling, dat hij te dieper verstaat, wat het inhoudt, dat God met hem, als kind des toorns Zijn verbond wilde oprichten, en dat hij nu — o wonder van goddelijke opzoekende genade — dien God des verbonds mag te voet vallen en op Zijn heil mag hopen.
Zulk een bondeling zal te meer in heilige verbazing komen, dat de Heere naar hem, ja naar hem wilde omzien, en dat niet alleen, maar meer nog een verbond wilde aangaan, waarin God Zich Zelf wegschenkt als de God van rijke belofte.
Wij behoeven heusch niet bang te zijn, dat wij in den verkeerden hoek terecht komen, als het volle gewicht gelegd wordt op dat wezenlijk bondeling zijn. Veeleer zouden wij van het eenige fundament afglijden en in den dogmatischen hoek vast raken, als wij deze rijke verbondsidee niet durfden handhaven. De Heilige Schrift wijst er ons telkens op, dat de Heere het diep gezonken Israel, dat twee boosheden had gedaan, den Springbron des levenden waters had verlaten en zich zelf gebroken bakken uitgehouwen, die geen water houden, altijd nog als „Zijn” volk kent en aanspreekt. En wanneer dat Israel het zoo gruwelijk verzondigt, ook dan is er nog hoop, want de Heere blijft aan Zijn verbond gedachtig: „Ik doe het niet om Uwent wil, O huis van Israel, maar om mijn Naams en mijns verbondswil. Eerst wanneer wij zouden meenen, gelijk er een overdreven subjectivistische richting heerscht in de Gereformeerde kerken, dat het Oude Testament in zijn verbondsleer niet meer van beteekenis is voor het Nieuwe Testament, eerst, wanneer wij dat alles, wat Oud Testamentisch is, van zijn geestelijken inhoud hebben beroofd, eerst dan zouden wij niet een verbondsleer voor den dag kunnen komen, die alleen de uitverkorenen raakte en die alleen wezenlijke bondelingen kenden in den zin van wedergeboren menschen.
Zoolang echter onze Gereformeerde belijdenis nog de eenheid van de Oud en Nieuw Testamentische Verbondsleer handhaaft, zoolang wij nog in de Gereformeerde confessie kunnen lezen, dat de kinderen des Nieuwen verbonds op geen anderen grond gedoopi worden en geen andere belofte ontvangen dan dat de besnijdenis bracht aan de kinderen des O. Test.’s (zie art. 34 Nederl. geloofsbelijdenis), zoolang zullen wij moeten vasthouden aan de wezenlijke eenheid van de verbondsrelatie. Wie een subjectivistische inslag in de verbondsleer wil laten praedomineeren moet dit eerst aantoonen uit het Oude Testament. En zoolang dit niet is geschied, is alle redeneering over een verbond met de uitverkorenen opgericht, over wezenlijke en niet wezenlijke bondelingen, over volle en niet volle doop onschriftuurlijk en contrabande op de erve van het Gereformeerd belijden. De tekst 1 Cor 7 : 14 en zijn nadere toelichting door onze Gereformeerde vaderen (zie boven) is voldoende aanwijzing voor deze verbondsbeschouwing, die door en door schriftuurlijk moet worden geacht.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1945

De Wekker | 4 Pagina's

Tweeerlei heiligheid in Christus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1945

De Wekker | 4 Pagina's