Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pastorale brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pastorale brieven

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste Vriend!
Zooals ik U beloofde, zou ik nog iets meer schrijven over Abraham en zijn geloofsworsteling. God de Almachtige, dit was de grond, waarop genade zou mogelijk en werkelijk worden.

Natuurlijk kwam daar veel tegen op. De Heere toch had beloofd, dat Abrahams nakomelingschap ontallijk zou worden in menigte, als de sterren des hemels, maar hoe kon dat nu? Abraham zelf was reeds in de tachtig jaar oud; en Sara reeds vijf en zeventig. Naar de ordening des levens was dus, van ’s menschen zijde gezien, alle mogelijkheid uitgesloten. Toch is hiermede nog niet alles gezegt. Zeer zeker, naar het gewone verloop der dingen was het bezwaar van Sara’s zijde nog grooter dan van Abraham’s zijde. Dat een vrouw van vijf en zeventig jaar oud nog de kroon van het moederschap op de slapen zou worden gezet, zie dat was ten éénenmale uitgesloten, maar (en dit wordt vaak over ’t hoofd gezien) al ware Sara nog slechts twintig of dertig jaar oud geweest, ook dan nog was de verwachting gering. Dit toch leert ons Genesis 11 : 30. Zie dezen tekst eens goed aan. Wat staat daar? In dat Schriftgedeelte wordt ons vermeld, dat Abram als ook diens broeder Nahor in het huwelijk traden. Beiden Zonen van Terach. En wat lezen we nu? In vs. 29 lezen wij: "en Abram en Nahor namen zich vrouwen”. De naam van Nahor’s huisvrouw, zoo luidt het, was Milka. En dan vervolgt vs. 30: "en Sarai was onvruchtbaar, zij had geen kind”. Duidelijk wordt ons dus hier vermeld, dat Sarai onvruchtbaar was, niet omdat zij vijf en zeventig was; maar omdat zij, in tegenstelling van Milka, onvruchtbaar was, om zoo te zeggen van nature. Al reeds toen zij in het huwelijk trad. Van meet af was daar geen nakroost te verwachten. Zij was onvruchtbaar, het moederschap was bij haar uitgesloten, krachtens haar eigenaardige vrouwelijke gesteldheid, om zoo te zeggen, zij was ongeschikt voor het volle huwelijk. Om het even vijf en twintig of vijf en zeventig, zij had nooit hope van moederschap kunnen koesteren. Wordt er over Abram 'en Sarai gesproken of gepreekt, tien tegen één, of mèn verbindt deze onvruchtbaarheid aan haar hoogen leeftijd, maar de Schrift leert ons toch naar dit Genesis 11 : 30 nog andere zaken. Van nature onvruchtbaar, dat was de eigenlijke toestand. Nu nog vermeerderd natuurlijk door haar hoogen leeftijd. Zou het misschien nog mogelijk te achten zijn geweest, dat deze "natuurlijke” onvruchtbaarheid ware te verhelpen geweest, nu in geenen deele meer.
En nademaal dit alles nu wordt gebezigd tot voorbeeld en leering in de genade, wat wordt ons hier dan een geestelijke zaak afgebeeld; niet als ver-geestelijking, maar toch wel als afbeelding. Van „nature” zijn we nu even zoo „onvruchtbaar”. We liggen midden in den dood, wegens onze „doode” natuur. De mensch kan niet uit zich zelf bekeerd worden, kan niet gelooven, kan niet voortbrengen eenige vrucht der vreeze Gods. Hij is een doode boom en „vijf en zeventig” geworden, wordt hij daarenboven nu een „afgesneden” mensch. Wat een leering! Uit u geen vrucht in der eeuwigheid. Wat wordt nu het Schriftwoord machtig van beteekenis, dat God, als de Almachtige, de dooden levend maakt, en de dingen die niet zijn roept als of zij waren. Het is wel zeer erg gesteld met die Sara's, maar voor God m.a.w. is het géén bezwaar. Hij toch is de Almachtige, die de „dooden” levend maakt, en die de dingen die niet zijn, roept alsof zij waren. Wat wordt dit woord nu rijk! Wat wordt genade nu genade der levendmaking. Al uw bezwaren versmelten in deze Almachtigheid Gods. Wat een boodschap van genade en des evangelies. Welk een God, o volk dat in ziels benauwdheid en banden des doods vaak nederzit.
Zoo wordt de belofte leerwijzer naar den Belover. Zoo wordt het wonder recht wonder. Het geloof is in de sfeer van het wonder. Daarom is de woestijnreis van Israël eene vol van wonderen. Daarom is de kribbe van Betlehem omringd van wonderen Want het rust alles, alles wat geloof tot geloof maakt, in het Wonder, het Wonder dat in de kribbe nederligt.
Zoo wordt de vraag die alles beheerscht, niet of Sarai zwanger is, maar of de belofte zwanger is. Zwanger uit het welbehagen Gods. Als dit maar aanwezig is, dan is Sara's toestand geen onoverkomelijk bezwaar. Dat is het, waardoor Abraham's geloof, tegen alle hoop in, toch òp hoop gelooft. Ten volle verzekerd zijnde, dat hetgeen God beloofd had, Hij ook machtig was te volbrengen, de El-Schaddai. Het zou wel een wonder zijn als dat gebeurde, zoo zullen Abraham en Sara kunnen gezegd hebben; en zoo zegt ook menigmaal onze ziel, als zij zich geplaatst ziet voor de vraag: kan zóó een zalig worden? Maar zie dat is het nu juist, nu is het juist wel mogelijk, want de Heere is een God van wonderen, opdat alle roem zij uitgesloten, opdat als de Isaäk straks door de tent wandelt er niets anders overblijft dan het zalig: ’t Is de Heere, die wonderen werkt. Als nu de belofte ons maar evenzeer volle ernst wordt, als onze allende en onmacht, dan komt het goed. Vergeten we het niet, dit alles, zegt de Apostel is ons beschreven, tot onze leering. Hij wijst er ons op, dat het nu evenzoo gaat in het stuk van Zalig worden. Alle dood kan door den Almachtige verslonden worden tot overwinning doordien (zie Rom. 4 : 24) alle dood als saam-belichaamd is in den dood van Christus, en deze is uit de dooden opgewekt; dus ligt in dit feit alle onze zaligheid, onze totale rechtvaardigmaking gegrond en verzekerd in de opstanding van Jezus Christus. Het geloof zaligt van wege dit feit, waarop het geloof zich richt. Telkens wordt in de Schrift vermaand, om toch daarop ons zielsoog te richten. Nu we verstaan we zulks, want dit is de principieele wortel van alle hoop in het geloof. Nu is deze hope een levende, n.l. door deze opstanding van Jezus Christus uit de dooden. Hoe dieper ontdekt, hoe meer plaats er nu komen kan voor zulke hoop. Met Sara van nature een doode boom, maar dan ook „vijf en zeventig” geworden, opdat de natuur- doode, ook een gansch „afgesnedene” worde. Dat wordt, (sta mij toe!) een prachtige verjaardag. Tusschen sterk en zeer sterk in (70 en 80), alles, het uitnemendste zelfs, „moeite en verdriet” geworden; afgemat, uitgehoopt…… aan ons zelf; nu kan ’t wonder zoo zachtjes aan gaan beginnen. Dat is, een datum op de bevindelijke kalender, die meetelt: alle hoop nu afgesneden, zoodat er nooit meer een Isaäk kan verwacht woi’den? Neen, maar opdat juist de kerstnacht van binnen kan gaan aanbreken.
Is ’t dan den volgenden dag kerstfeest?
Is Isaak nu binnen een jaar te verwachten? Daarover spreke we de volgende maal nog wel eens.
Nu moet ik nog even wat melden waarover u mij informeerde in uw laatste schrijven, ’t Was o.a. een brief uit Rotterdam. Och, och, al die correspondentie. Ik gebruik de pastorale brieverij maar tot antwoord. Ge vroeg mij, of ik mijn afscheid al had gepreekt, neen, nog niet. Ik heb afscheid nog nooit zoo’n akelig woord gevonden. In ’t kort, ge moet weten, dat mijn kerkeraad mij nadrukkelijk heeft gevraagd en verzocht, of ik, nu we nog niet goed konden slagen met een rusthuis ter opneming — of ik nog niet zou willen blijven tot Mei D.V. — Goed, ik heb dit zoo dringend en aangenaam verzoek bevestigend beantwoord. Van allen ambtelijken arbeid ben ik vrij gesteld, alleen de kanseldienst zou ik dan nog aanhouden. Zoolang mijn lichamelijke toestand dit mij niet verhindere. En nu zeggen ze (ik zal ’t dan maar voor lief nemen) dat ik nog het best kan „onderduiken” in den kansel.
Accoord!
Zoo hebben we het dan maar afgesproken, alhoewel ik eerlijk moet bekennen, dat ik al zelden in dat hoekje „ondergedoken” ben, of ik kwam er weer spoedig boven uit. Ik kan ’t ook niet helpen hoor, ik ben blijkbaar nu eenmaal geboren met …… chronische kanselbronchitis, en dan kan je ’t onder in niet uit houden, dan krijg je. ’t er zoo benauwd, dat je tenminste het hoofd er boven uit moet opheffen; en dan volgt de rest als van zelf. Je snapt er alles van. In bet verpuinhoopte en overgolfde Walcheren (zoo was en is mijn ervaring) vind ik den kansel nog het veiligste en …… aangenaamste plekje; en wie tenminste als dominee er anders over mocht denken, die kruipe dan maar in ’t stovenhok!
Maar mij is ’t daar veel te benauwd, al die briketten- en „zaagsel”-luchtjes.
Snap j’em?
't Is te hopen. Nu mijn beste, tot de volgende maal D.V.

Met vele hartelijke groeten v.h.t.h. en heilbede, je je voorloopig nog in Walcheren ondergedoken kanselvriend, Wisse.

P.S. Geen uitnoodigingen zenden hoor. De „censuur” laat ze niet door!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1946

De Wekker | 4 Pagina's

Pastorale brieven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1946

De Wekker | 4 Pagina's