Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De triumphzang (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De triumphzang (1)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is volbracht. Johannes 19:30.

Het zesde kruiswoord!
In deze lijdensweken willen wij naar Golgotha en luisteren naar de erflating des Heeren, die Hij ons in het zevental kruiswoorden heeft laten beschrijven.
Dit kruiswoord is als de zon in middagschoon gestegen. Gelijk de zon aan den hemel het wint van alle sterren en lichtbollen aan den wijden trans, zoo wint dit kruiswoord het van alle andere, in diepte, in breedte, in hoogte.
Ik heb den tijd in mijn ambtelijk leven gekend, dat ik over dit kruiswoord niet durfde preeken. Het was mij te groot, te machtig. Heilige schuchterheid overviel me, als ik aan dit kruiswoord kwam. Ik wil den dienaar des Woords niet ontmoeten, die meent over elken tekst in den Bijbel even gemakkelijk te kunnen preeken. Een dergelijke vervlakking eert noch den dienaar noch het Woord. Slechts in heilig beven en met ontschoeiden voet zullen wij hier het heiligdom vinden, waar het stil wordt om te luisteren, naar dezen triumphzang.
Neem uit dit snoer van parelen, als de kruiswoorden zijn, deze ééne parel weg, en alle andere vallen waardeloos ter aarde. Immers, zonder dit kruiswoord, zoo zijn alle andere klanken zonder kracht, zoo zou de kerk des Heeren niet op een rotsgrond, maar op een zandhoop staan. Zoo ware er voor het rusteloos hart en voor het bekommerd gemoed geen pad ter ontkoming, geen poort, die toegang tot de vrijstad van boven en naar boven gaf. Maar thans als we luisterend naar dit overwinningslied, gaan alle poorten van het Nieuw Jeruzalem open, en met dezen gouden sleutel openen zich de deuren van het vaderhuis.
Dit kruiswoord is een kort woord, en het is een lang woord, het is een klein woord, en het is een groot woord. In het oorspronkelijke staat voor deze drie Hollandsche woorden slechts één woord. En toch dat ééne woord is langer dan de eeuwen, want het grijpt den tijd en ook de eeuwigheid. Het is een woord voor den hemel, waar zelfs de Serafs de harpen grijpen, als zij denken aan Jezus, die gekruisigd was, en waar de gemeente der verlosten in breede koren de overwinning van het Kruis bezingt.
Het is een woord voor de hel, waar de vorst der duisternis beefde en zijn daemonen sidderden, toen over hun zwarte woning het zegelied klonk: „het is volbracht”.
Het is een woord voor de aarde, waarop menschen zwoegen en zondaren weenen, en graven gedolven worden. Thans zien wij in dit troostelooze land van beneden een zonlicht rijzen, in wiens stralenschoon wij leeren zingen psalmen in den nacht.
Het is een woord zoo rijk, zoo ver, zoo diep, dat het eigenlijk alles omvat.
Men heeft om zijn totalen inhoud dit zesde kruiswoord wel eens genoemd „een woord zonder adres”.
Er is in dit woord een heilige onbepaaldheid, en niemand behoeft te beginnen met hier zich zelf uit te sluiten, noch door ongeloof of satan zich te laten verstrikken, dat het niet is aan ons adres.
Immers, als gij vraagt, tot wien werd dit zesde kruiswoord gesproken, dan zoudt ge misschien het best met een wedervraag kunnen antwoorden: n.l. tot wien werd het niet gesproken?
Het is tot niemand in het bijzonder gericht.
Wanneer wij de andere vijf kruiswoorden nagaan, dan vinden wij telkens een bepaald adres; in het eerste hoort gij de bede voor de vijanden, in het tweede de blijdschap voor den moordenaar, in het derde de aanbeveling van Jezus' moeder aan Johannes, in het vierde de stoot der verlating naar omhoog, in het vijfde de smart van de brandende dorst. Maar het zesde?
Het omvat alles. Het is onmeetbaar en onmetelijk. Het grijpt naar hemel en aarde, naar tijd en eeuwigheid. Maar gelijk de zon aan den hemel het eene harder maakt dan metaal, en het andere doet smelten als was, zoo zal het ook met dit machtige kruiswoord zijn.
Ge moet eerst weten, wat dit woord voor den Middelaar zelf geweest is, zoo zult gij te beter beseffen, wat het voor de gemeente van Christus is, en wat het voor den schuldigen, maar boetvaardigen zondaar is, om ten slotte te peinzen, wat het voor de nieuwe schepping zal zijn als deze wereld al krakend en kermend ineenstort.
Eens doorleefde Mozes, de Middelaar van het oude Verbond, een gewichtvolle ure. Het was, toen hij geroepen werd om den berg te bestijgen, en om daar uit 's Heeren hand het bestek te ontvangen, waarnaar hij den tabernakel bouwen zou. Wanneer dan eindelijk Mozes met het bestek in handen uit dit heiligdom der goddelijke onderhandeling treedt, dan wordt het hem nog eens op het hart gedrukt: „zie dan toe, dat gij het maakt naar het voorbeeld, dat U op den berg getoond is”.
Weet ge, waarom de Heere dit met zoo grooten nadruk zegt?
Omdat de Heere alleen in Zijn eigen werk kan en zal en wil verheerlijkt worden. Het mag geen werk zijn van menschelijke vinding of maaksel. Het moet alles glorificeeren als reukwerk, voor en door God alleen toegericht.
Welnu, zulk een Gode verheerlijkende ure doorleeft ook de Middelaar des Nieuwen Verbonds op den berg Golgotha.
Is er niet een heilige bouworde Gods, schooner nog dan die van den tabernakel in de woestijn? De tabernakel was slechts een draagbare tent. Maar is er geen tempel van levende steenen, van een toegebracht volk, van een koninklijk priesterdom, uit wiens zielewoning een zang ter eere Gods omhoog vaart?
Wie zal van dezen tempel de fundamenten leggen? Wie hiervoor den hoeksteen aandragen? Wie zal zijn muren optrekken? Wie zal dezen bouw voltooien?
Wie de steenen van dezen tempel vinden en samenvoegen?
Wie zal ze houwen en beitelen en pasklaar maken als de stukken er af vliegen, en ze ingezet moeten worden, aan welken gevel ook?
Ach, nog veel minder dan in de woestijn bij het bouwen van den tabernakel was hiervan iets te recht gekomen.
Maar zie — daar treedt de Middelaar Gods en der menschen op den berg, daar blijft Hij worstelen en arbeiden tot zelfs in het bangste donker om dit werk te stellen in het helderst licht, daar kreunt Hij, daar lijdt Hij, daar sterft Hij en dan keert Hij terug en treedt Hij naar voren met den triumphzang „Het is volbracht”, „Vader, ik heb voleindigd het werk, dat Gij mij gegeven hebt om te doen”.
Wij zullen geen woorden verspillen aan de futlooze verklaring van sommigen, die meenen, dat Jezus hier niet anders heeft willen zeggen dan „gelukkig, mijn lijden is ten einde”. Gelijk hier op aarde zoo menig kranke snakt naar het einde van zijn smartelijk lijden, van zijn onuitstaanbare pijnen, en vermoeid en afgetobd en afgesloofd zijn laatste ure verbeidt.
Maar dan vergist men zich toch deerlijk in dit groote lijdensproces van den Middelaar.
Immers, wie de lijdensgeschiedenis in dezen lijdenstijd nog eens rustig indenkt en op zich laat inwerken gevoelt telkens weer, dat Jezus geen lijder was die medelijden had met zich zelf, noch ook vroeg om beklaagd te worden, Zijn lijden was geen lot, dat hij als zoovele anderen had te ondergaan, maar zijn lijden was daad, was zijn roeping, zijn werk op aarde.
Gelijk ieder onzer een aardsche taak heeft te vervullen, en ieder op zijn plaats die roeping vervult, wanneer hij of zij nog iets te beteekenen heeft in de wereld, zoo was het Jezus' taak te lijden. Wie het lijden van Jezus predikt, laat hij het toch prediken als daad. Laat hij er geen Roomsche passie van maken, hoe aantrekkelijk dit ook kan schijnen voor een romantisch gemoed. Elke lijdenspreek moet een onverwinningspreek worden, moet uitbeelding zijn van een daad, waarbij elke andere op aarde in het niet verdwijnt. Dit lijden van Christus is de schrik der hel en is de blijdschap des hemels.
Heel dat prachtige bouwwerk is thans voleindigd en aan gansch dat werk ontbreekt geen schilfer meer. Als met gouden letters prijkt het in den gevelsteen van dit gebouw des lijdens: „het is volbracht”.
Op de eerste bladzijde van den Bijbel lezen we, dat de Schepper zag, al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Zoo ook zag thans Jezus op zijn herscheppingswerk en het blonk voor Zijn oogen en voor des Vaders oog in weergaloozen luister van herscheppende schoonheid, die het wint van al die eerste scheppingen Gods, waarin God niet meer tot Zijn rust kan komen.
Eens brak Gods ruste aan: en God heeft op den zevenden dag van al zijn werken gerust”. Maar die rust is verstoord, is gebroken, keert nooit weer. Nu rijst er een andere rustdag Gods, die der nieuwe schepping. En die rijst in onbreekbare schoonheid, die klimt op aan verre kimmen, waarop geen avond der verschrikking, gelijk eens in Edens hof, kan en zal dalen.
Jezus ontsluit niet voor ons, maar allereerst voor God Zelf Zijn rust. God zal zijn schepping weer vinden en de schepping zal haar God weervinden. Geen satan zal meer beuken op die poorten, geen zonde zal meer knakken aan den levensboom, geen dood zal meer rouwe brengen.
Die sabathsmorgen wordt thans ingeluid bij den triumphzang: „het is volbracht”.
Wat wordt ons hier een blij vooruitzicht op dezen heiligen berg ontsloten!
Toeft gij er wel eens?

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1946

De Wekker | 4 Pagina's

De triumphzang (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1946

De Wekker | 4 Pagina's