Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onder de vleugelen des Heeren (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onder de vleugelen des Heeren (II)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijne vleugelen uitbreidt, ze neemt, en ze draagt op zijn vleugelen, zoo leidde hem de Heere alleen, en geen vreemd God was met hem. Deut. 32:11,12.

Onder een schoone beeldspraak laat Mozes ons hier zien, hoe wonderlijk de Heere soms met zijn volk handelt. Als toch de jongen van den arend opgroeien en grooter worden, wil de moedervogel niet, dat zij altijd in het nest zullen blijven. Neen! hij wil ze opvoeden tot stoere vogels, die straks bekwaam zijn om in den vogelenheir de hem toegedachte plaats in te nemen. Daartoe wekt hij, zooals onze tekst zegt: „zijn nest op”. Hij lokt ze uit het nest, op allerlei wijze. En als zij daaraan geen gehoor geven, maar in het nest willen blijven, gaat de arend er toe over om zijn jongen uit het nest te stooten. En dat doet de moedervogel niet uit wreedheid, om ze te verderven; neen! juist andersom, opdat de jongen zouden leeren vliegen, en straks bekwaam zullen zijn om zelf hun voedsel te vinden en de hun van God toegewezen plaats in ’t vogelenheir te kunnen innemen.
Maar gelijk nu de arend met zijn jongen handelt, zoo handelt de Heere met zijn nieuw geboren kindekens. Hij wekt ze ook op, om ze te leeren gaan in zijne wegen. En dan schijnt het ook wel eens of de Heere vreemd met Zijne kinderen handelt, evenals de arend met zijne jongen. Maar het is om ze te leeren gaan, en om hen in zijne wegen te leeren wandelen.
En zoo heeft de Heere ook met zijn volk Israël gedaan. Hij wekte het op om uit hun plaats te gaan, ja leidde Zelf zóó hun weg, dat zij moesten leeren gaan, om in Zijne wegen te leeren wandelen.
Naar waarheid zong de Psalmist daarvan:
„Hij leerde ze in zijn wegen wandelen
Zoo wou Hij met geen volken handelen!”
Immers toen het Bondsvolk in de woestijn was, hield de Heere zulke wegen met hen, dat zij moesten geoefend worden om in den weg des Heeren te loopen. Zoo doet de Heere nog met al zijn volk dat Hij Zich ten erve verkoren heeft. Hij wekt ze op om van onder de koesterende vleugelen des Heeren, te gaan op de menigmaal harde paden en wegen des levens, waar niet de rust maar de strijd hen wacht. Zoo leert de Heere allen, die Hij tot zijne kinderen heeft gemaakt, Hem te volgen door bezaaide en onbezaaide wegen, en niet alleen te gaan op de paden der rust maar ook in de moeitevolle wegen van strijd. Neen de waarlijk wedergeborenen worden niet allereerst geroepen tot de rust, maar tot den strijd. Dat verstaan zij niet altijd terstond, maar leeren het steeds meer, hoe langer zij op den weg des levens mogen wandelen. En zoo is het dan ook te verstaan, dat de reeds gevorderde kinderen Gods op den weg des Heeren, de nieuw geborenen in Sion meermalen verrasten met den wonderlijk klinkenden groet: „Welkom in den strijd!” Neen, dat kunnen zij niet terstond vatten. Want zij meenden soms, dat zij den strijd nu gauw te boven zouden zijn. Maar dan leert de ervaring wel, dat zij niet allereerst geroepen worden tot rusten, maar tot strijden. Dat het hier het strijdperk is, maar de rust elders is. En dan ervaren zij ook, dat de Heere met de zijnen doet, gelijk een arend met zijne jongen, Gelijk een arend zijne jongen opwekt en lokt om uit het nest te gaan, om ze te leeren strijden en worstelen met het harde leven, zoo doet de Heere ook met de zijnen. Neen, Hij wil niet dat zij alleen gekoesterd worden onder zijne vleugelen, maar Hij wil ze ook leeren strijden. Wel willen zij dat van nature niet. Ja, ook de wedergeborene schuwt nog menigmaal den strijd. Hij wil veel liever in zoete rust neerzitten, en in de koesterende gemeenschap des Heeren verkeeren, dan in het gewoel van den strijd te zijn. Maar! met eerbied gezegd; de Heere stoort zich daar niet aan. Hij voert hen in de woestijn, waar zij te strijden nebben met allerlei vijanden, en te worstelen hebben met allerlei ontberingen.
Maar! ofschoon zij het wel eens vreezen, zij komen in die woestijn niet om. Gelijk een arend over zijne jongen zweeft, als zij uit het nest opgewekt zijn, om ze te beschermen tegen de gevaren en de vijanden, zoo doet de Heere ook met zijn volk. De Heere leidt en beschermt het, tegen alle openbare en verborgen vijanden en gevaren, zoowel naar lichaam als ziel. En immers! de Heere is een machtig Beschermer. Al vreezen de zijnen soms met David, dat zij een dezer dagen nog zullen omkomen door de hand van Saul, daarvoor is geen nood. Naar waarheid zong de Psalmist: „Hij zal U dekken met zijn vlerken en onder zijne vleugelen zult gij betrouwen”, maar als ’t noodig is draagt Hij hen ook op zijne vleugelen. Wanneer een arend ziet, dat de uit het nest gelokte vogels moede worden, vliegt hij toe en draagt het moede jong op zijne vleugelen. Maar ziet hier een treffend beeld, van hetgeen de Heere doet met zijn volk. Hij draagt ze op zijne vleugelen als ze zwak van moed en kracht zijn en dreigen neer te storten. Ook hier geldt het: „Wie nederstort, wordt door Hem opgericht”! En wat de Heere Israël beloofde, geldt nog voor al zijn volk. „Tot den ouderdom zal Ik dezelfde zijn, ja tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen”.
Welk een belofte voor al Gods kinderen! O! gelukkig! die door genade daar aan vat mogen hebben. Aan hen wordt het woord van den profeet Jesaja vervuld: „Die den Heere verwachten zullen de kracht vernieuwen, zij zullen loopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden, ja zij zullen opvaren met vleugelen der arenden”!
Welgelukzalig lezers, als wij daar geen vreemdelingen van mogen zijn. Dan zal ook voor ons gelden, dat de Heere ons pad leidt tot zijn eer en onze zaligheid, zoodat wij getuigen kunnen; en dat om Christus wil:
„Door een nacht, hoe zwart, hoe dicht,
Voert Hij ons naar ’t eeuwig licht!”

Kampen, v.d. Berg.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1946

De Wekker | 4 Pagina's

Onder de vleugelen des Heeren (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1946

De Wekker | 4 Pagina's