Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Synodale acta

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Synodale acta

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Pacificatie-formule.
Zoo luidt de naam, die aan de Synodale verklaring van 1905 in zake leergeschillen thans is gegeven.
Inderdaad schuilt in deze benaming een element van waarheid.
Wie zich nog, als schrijver dezes, heel helder herinneren kan, hoe veel stof werd opgejaagd, en hoe Lindeboom en Bos en heel de Wachtergroep zich wapende om den aanval te beginnen tegen de leer van Dr. A. Kuyper Jr., die in de Friesche Kerkbode over Paulus wedergeboorte had geschreven op een wijze, die Lindeboom de woorden in zijn pen gaf, dat wij hier met een doodsleer, en met een verkeering der leer van Christus te doen hadden, kan eenigszins nagaan, hoe gespannen in die dagen de verhouding in de „vereenigde” Gereformeerde Kerken was.
Het stormde naar alle kanten, waarbij de beginselkwestie der tweeërlei opleiding Amsterdam contra Kampen of Kampen contra Amsterdam de kerkelijke wateren nog al onstuimiger maakte. De gemoederen werden al meer „geladen” en toen Prof. Lindeboom zijn bezwaarschrift ter Synode indiende, een bezwaarschrift, dat als een manifest in de kerkelijke wereld klonk, waren veler blikken gericht naar Utrecht, en leefde bij honderden en bij duizenden de vraag, wat hiervan toch eindelijk zou worden. Zou het uitloopen op een breuk met het kerkverband, dat al meer de Kuyper-richting wilde gehandhaafd zien? Zouden de broeders van den Wachterbond, wier bezwaren in de „vijf stellingen” wereldkundig waren gemaakt, doorzetten en niet alleen sterk zijn in woorden, maar ook in daden toonen, dat het hun heilige ernst was bij deze leergeschillen? Naar luidt toch van de vijf stellingen, die door 42 ambtsdragers geteekend zijn, ging het om niets anders, dan om handhaving der oude Gereformeerde leer. Het was toch geen kleine zaak, dat in een Gereformeerde Kerk, die leertucht moet handhaven, in deze vijf stellingen werd gezegd, gedekt door 42 handteekeningen van ambtsdragers, dat het een feit is, dat afwijkende leerlingen worden met rust gelaten, en dat zij, die aandringen op kerkelijke behandeling van hen, die ze Ieeren, van deze en gene zijde alles behalve vriendelijk en broederlijk worden bejegend. (Blz. 4). Zelfs spraken deze ambtsdragers over de schadelijke gevolgen van deze afwijkende leeringen, die niet in overeenstemming zijn met de Gereformeerde belijdenisschriften.
Maar al wat deze vijf stellingen betoogden was nog maar kinderspel, vergeleken bij het zwaar geschut, dat prof. Lindeboom opende, toen hij zijn bezwaarschrift tegen de Kuyperiaansche leer ontwikkelde, en indiende bij de Generale Synode van 1905.
Ik wenschte wel, dat alle jongeren van Gereformeerd belijden dit bezwaarschrift van Lindeboom konden lezen. De tijd is al lang voorbij, maar de beginselen, die daarin zijn ontwikkeld en weerlegd, zijn niet voorbij. Onze jeugd weet in den regel veel te weinig, van wat de kern van dezen strijd is. Dit bezwaarschrift van Lindeboom is een heilig protest en een gedocumenteerde aanklacht tegen een leer, die in de Gereformeerde Kerken niet geduld mag worden. Lindebooms protest kent geen nuanceering der waarheid, of het verleggen van het accent, gelijk velen al te gemakkelijk de oplossing stellen.
In vlammende heiligheid waarschuwt Lindeboom voor den gang van zaken in de Gereformeerde Kerken, en het lijkt mij toch ter verduidelijking van de situatie uit die dagen noodzakelijk, dat wij iets uit dit ontroerend protest laten hooren. Het kan nà jaren tot leering zijn van hen, die niet voldoende op de hoogte gekomen zijn, van wat er feitelijk aan de orde was, toen over deze leergeschillen werd gehandeld. Dat was heusch niet een ondergeschikt punt. Dat was geenszins een kleinigheid, waarover men best kon heen stappen en waarin men elkander in liefde had te dragen. Inderdaad, zulke dingen zijn er in de Kerken van Gereformeerd belijden. Zegt onze D.K.O. niet dat wij elkander in middelmatige dingen hebben te dragen, en zijn er geen gereformeerde confessies, die nu niet precies gelijk denken over bijv. de nederdaling ter helle?
Maar dat was bij de geschillen in 1905 zoo geheel anders. Dat raakte inderdaad de levenswortelen eener Gereformeerde belijdenis en het ging om het zijn of niet zijn van de leer van Christus. Zoo niet — dan heeft heel het bezwaarschrift van prof. Lindeboom geen beteekenis. Zoo ja — dan behoeven wij hiervan geen woord terug te nemen, ook al beseffen wij ten volle, dat het geen kleine zaak is, die als bezwaar tegen de Gereformeerde kerken wordt ingebracht.
Welnu, eenige citaten uit dit bezwaarschrift zijn hier op hun plaats.
Het in zijn geheel overnemen gaat niet, hoewel het thans meer dan ooit historische waarde heeft ontvangen. Maar enkele sprekende citaten zullen toch kunnen zeggen, hoe hier gedacht wordt over deze geschillen.
Wat zegt gij bijv. van dit citaat: „Daarom roep ik de Generale Synode toe, Mannen Broeders, werpt dit zaad uit de gemeente, vóór dat het geheel den akker bederft. Doordringt U van ’t gevaar, nu reeds een kerkeraad, ja ook een Classis, ja zelfs een provinciale Synode zóó onder de macht van deze doodsleer des levens is gekomen, dat zij geen kracht hebben om er tegen te getuigen, en in plaats van de bresse toe te muren, alle hinderpaal voor den dartelenden voortgang dezer sophistische dwaalleer wegruimen, en de breuke der Kerken met den dag grooter maken. Ten slotte veroorloof ik mij U er op te wijzen, dat deze gevaarvolle leer voor de kerken eene waarschuwing is, die haar tot waken en bidden moet dringen”.
Wie zulk een aanklacht leest en herleest gevoelt toch al den ernst eener heilige ontroering, wanneer voor het forum der Gereformeerde belijdenis en bij den toetssteen van het Woord van God gesproken wordt van een „doodsleer”, een „sophistische” leer, een „gevaarvolle” leer. Wie hiervan diep overtuigd is, wijst elke pacificatie van de hand, die zou bedoelen een tusschenweg te zoeken om dergelijke leer zelfs een duimbreed te gedoogen. En dan dat aangrijpende slot uit dit bezwaarschrift.
Het luidt: Mij aangaande, kerk van Christus in Nederland, ik acht mij voor God en Zijne gemeente geroepen, luide te waarschuwen tegen al zulke leeringen en beginselen, die in ons midden reeds opwaarts spruiten en beroering verwekken onder het volk, dat God wenscht te dienen naar Zijn Woord, en bang is, en moet zijn, voor alle leer, die niet kan worden gestaafd met een „daar staat geschreven”, „zoo spreekt de Heere”. Laten wij ons hoeden voor al wat lijnrecht en duidelijk ingaat tegen de Schrift, en ook niet wijs zijn, boven hetgeen geschreven is, ons niet inbeelden, dat wij zouden kunnen of moeten, wat alleen Hij kan, die God gezien heeft en in den schoot des Vaders is: van God uit de dingen bezien en indenken en voorstellen.”
De vraag laat zich bij niemand, die ernstig over deze dingen nadenkt, terugdringen, of bij zulk een heilig protest een pacificatie past, waardoor een dergelijk bezwaarschrift tot onbeduidendheid wordt gereduceerd?
Toch heeft de Generale Synode der vrijgemaakte Kerken zich bijzonder sterk gemaakt met een beroep op deze pacificatie, en zij had inderdaad de gedachtesfeer der Generale Synode van 1905 ten harer dienste.
Deze Synode wenschte geen besliste uitspraak, en kon daarom dat scherpe bezwaarschrift van prof. Lindeboom niet aanvaarden, of zoo ja, dan had de Kuyper-richting het gelag moeten betalen, en zulks moest tot eiken prijs worden voorkomen. Wat deze vrijgemaakte Kerken thans veroordeelen, daaraan hebben zij voorheen zelf medegewerkt en een pacificatie in het leven geroepen, die in het licht van het bezwaarschrift van prof. Lindeboom zeker niet minder te veroordeelen is, dan wat deze kerken nu noemen het „vierde belijdenisschrift”.
Deze kerken zullen tot de klaarheid van overtuiging moeten komen, dat ook het aanvaarden van zulk een pacificatie in lijnrechten strijd is met de leer der Gereformeerde belijdenis, al begrijpen wij ten volle, dat zulk een aanvaarding tevens inhoudt een veroordeeling van een kerkelijk standpunt, dat bijna veertig jaren opgeroepen heeft een positie tegenover de Christelijke Gereformeerde Kerk.
Hier wringt inderdaad iets, dat nog niet tot klaarheid is gebracht.
Toch lijkt het ons toe, dat een mogelijkheid hiervoor aanwezig kan zijn, wijl deze kerken hebben uitgesproken, dat de verklaring inzake leergeschillen, Synode 1905, „veelzins onjuist, en daarom reeds als pacificatie-formule ondeugdelijk is”.
Het standpunt dezer kerken is dus lange jaren ondeugdelijk geweest.

A. (Apeldoorn)  S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1947

De Wekker | 4 Pagina's

Synodale acta

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1947

De Wekker | 4 Pagina's