Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Wederdoopers VIII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Wederdoopers VIII

II. Scheiding tusschen Wet en Evangelie

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De in het vorig artikel genoemde scheiding, die gemaakt wordt tusschen Wet en Evangelie, tusschen het Goddelijk geloof der Wet gewerkt door den Geest Gods en het zaligmakend geloof des Evangelies gewerkt door den Geest van Christus, is in onze kerkelijke pers sterk bestreden. Ds. den Boer, Ds. van Minnen, Ds. Kremer e.a. signaleerden dit kwaad in hun kerkbodes. Prof, v, d. Meiden gaf keurige voorlichting in ons Jeugdblad.
Deze scheiding van Wet en Evangelie, zooals zij in prediking en geschriften van den laatsten tijd opgeld trachtte te doen, is één doorloopende miskenning van des Heeren heilsopenbaring ons in de Schrift gegeven.
Heel de Schrift is heilsopenbaring. Het Evangelie vindt ge in al de canonieke boeken van het Oude en van het Nieuwe Testament. De Bijbel is het Evangelie, de blijde boodschap van de verlossing, die in Christus Jezus is, openbaring van het heil des Heeren. Heel de Bijbel is het Woord Gods, het Woord der zaligheid. Sommigen (velen) denken, dat dit niet waar is. Maar een deel van de Schrift is het Woord der zaligheid, zeggen zij. En dan niet het eerste deel, maar pas het tweede. Eerst de Wet, het Woord der rampzaligheid, vol dreigementen van onheil, vloek en ondergang. Dat moet ge eerst leeren gelooven. Maar dan hebt ge nog maar een goddelijk geloof der Wet, gewerkt door den Geest Gods. Ge mist dan nog het zaligmakend geloof des Evangelies, en gaat met dat goddelijk geloof der Wet voor eeuwig verloren. En dat moet ge „goed en zoet” vinden, ja, ge moet „zingend naar de hel” gaan, omdat in uw verdoemenis God verheerlijkt wordt.
Dat alles leert ge nog niet in het „toevallen van het recht Gods”, maar pas in „de omhelzing van het recht Gods”. Dit alles is dan voorbereidend, het zaligmakend geloof des Evangelies, gewerkt door den Geest van Christus.
Blind zijn deze menschen voor de eenheid van Gods Woord als heilsopenbaring. Zij vatten de bedoeling van den Bijbel niet. Zij lezen eerst „deel I”, de Wet, vol van dreiging en oordeel over de zonde en zoolang ze „deel I” niet goed en grondig door zijn, is het ongeoorloofd en vermetel en goddeloos ook maar van „deel II”, het Evangelie te reppen.
Vandaar die enormiteiten als „goed en zoet om voor eeuwig onder te gaan”, „zingend naar de hel gaan” en dergelijke.
Zij kennen den Bijbel, het ééne en levende Woord van God niet. Want al spreekt dat Woord van zonde en dood, van de hel en het eeuwig verderf, kortom van heel verschrikkelijke dingen, toch is die Bijbel altijd, ook als dit Woord spreekt van Gods recht en heiligheid, van een verterend vuur en eeuwige gloed, van zonde en dood, van verderf en ondergang, HET GOEDE WOORD GODS, HET WOORD DER ZALIGHEID.
De Bijbel brengt geen droeve, maar een blijde boodschap.
Spreekt de Heere van die heel verschrikkelijke dingen, het is om u te bewegen tot het geloof, het eene, het ware geloof, HET geloof. Daarom is al wat de Schrift ons zegt van de eischende en straffende gerechtigheid Gods mede dienstbaar aan Gods heilsopenbaring. De Schrift spreekt niet van de hel om ons maar eens flink bang te maken, maar om ons zóó bang te maken, dat we het eeuwig verderf zouden ontvlieden. Overal, in Wet en Evangelie roept Gods Woord tot geloof des harten. Het is met het oog op de dwaze, door en door onschriftuurlijke, en daarom misleidende scheiding van Wet en Evangelie niet overbodig om in het kort en zoo eenvoudig mogelijk met elkander na te gaan, welke plaats de Wet heeft in het ééne geheel van Gods Woord.
God zelf heeft het heilig Evangelie in het Paradijs geopenbaard (antw. 19, Cat.). Hij vraagt nog naar den gevallen mensch, ziet nog om naar hem, die uit zichzelf nooit meer naar God zou omzien; de Heere roept hem: Waar zijt gij? God geeft hem de belofte van het zaad der vrouw, dat den ouden slang, satan, den kop vermorzelen zal. Dat is de belofte van verlossing uit de macht des duivels. Moederbelofte is dit woord genoemd, want hier is het begin van de stroom van al Gods genadebeloften, waarin Hij Zijn eeuwige barmhartigheid in Christus Jezus bekend maakt. De moederbelofte was het gansche Evangelie in knop. Paulus in zijn brieven noemt het Evangelie dan ook gedurig belofte en omgekeerd noemt hij de belofte Evangelie. Vooral bij Abraham lezen we van de belofte. Dan krijgt de belofte van Gods genade zelfs den vorm van een verbond. Van dat geven van Gods belofte aan Abraham zegt Paulus in Gal. 3: „God heeft tevoren (d.w z, voordat de Wet kwam) aan Abraham het Evangelie verkondigd, zeggende: in u zullen al de volken gezegend worden”. Vervolgens wijst de apostel er met nadruk op in datzelfde hoofdstuk, dat pas vierhonderddertig jaar later de Wet gekomen is. Hij doet dit ter bestrijding van het „ja-maar-eerst-de-wet-evangelie” der z.g.n. Judaïsten, waarover iets in een volgend artikel. Aan Abraham — zegt Paulus — gaf God het Evangelie en 430 jaar later door Mozes gaf Hij Zijn heilige Wet.
Nu heeft God door die Wet te geven het tevoren bij Abraham op Christus bevestigde verbond niet krachteloos gemaakt om de belofte (d.i. het evangelie) teniet te doen. Het Evangelie bleef van kracht toen de Wet kwam. Uit het geheele redebeleid van den apostel in Galaten 3 blijkt overduidelijk, dat de belofte, het Evangelie, de weg van de rechtvaardiging uit het geloof (en niet de rechtvaardiging uit de werken der wet) de eenige weg des behouds was, en bleef, en blijft. Ook in den tijd van Mozes tot op Christus was de belofte, was het Evangelie, dat God zelf in het paradijs geopenbaard had, de weg des behouds. Op geen andere wijze werd men toen zalig dan in het N. Test. n.l. in den weg der belofte, des Evangelies, des geloofs. Maar als nu vóór Mozes de Wet gaf, de belofte, het Evangelie er al was, en ook door die Wet niet opzij gezet werd, op non-actief, niet krachteloos gemaakt, niet teniet gedaan werd, maar juist van kracht bleef zooals God ze voor 430 jaar genadiglijk aan Abraham had gegeven. Waartoe is dan de Wet? zoo vraagt de Apostel (Gal. 3:19). En hij antwoordt: zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het zaad (d.i. Christus) zou gekomen zijn. Tot op Christus waren wij onder de Wet in bewaring gesteld en zoo had die Wet geen andere zin en beteekenis dan te zijn onze tuchtmeester tot Christus, onze opvoeder, onze paedagoog.
Het loont de moeite om de kostelijke Galaten-brief nauwkeurig na te gaan. We zouden echter te breed worden. Uit Gal. 3 met name staat onomstootelijk vast, dat de Wet in het ééne en levende geheel van Gods heilsopenbaring nooit als een op zichzelf staande grootheid mag genomen en nimmer van het Evangelie mag losgemaakt en losgedacht. Mozes komt heilshistorisch na Abraham. Wie daarvoor oog heeft, wacht zich voor het doopersch geknoei, dat scheiding maakt tusschen Wet en Evangelie.
Op vergaderingen van de classis Rotterdam zijn al deze dingen ter tafel geweest en zeer breed behandeld en Gode zij dank heeft deze classis met de grootst mogelijke eenparigheid en met groote beslistheid deze doopersche dwaling de kerkdeur uit gewezen. Zij kan in de Christelijke Gereformeerde Kerk rechtens niet bestaan.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1947

De Wekker | 4 Pagina's

De Wederdoopers VIII

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1947

De Wekker | 4 Pagina's