Liturgie
De liturgische handeling bij de huwelijksbevestiging. (6)
In De Heraut van 20 April 1941 schreef Dr. H.H. Kuyper een artikel over: Inzegening of bevestiging. Daarin merkt hij allereerst op, dat de uitdrukking inzegening niet te veroordeelen is. In het opschrift boven onze formulieren staat: Formulieren voor de bevestiging der kerkedienaren en de inzegening des huwelijks, maar boven het huwelijksformulier zelf: Formulier om den huwelijken staat voor de gemeente van Christus te bevestigen.
Voetius maakte tusschen beide uitdrukkingen een zakelijk onderscheid, (Politica Ecclesiastica, II). Zij duiden, volgens hem, twee acties aan, die de kerk bij het huwelijk verricht, al vallen zij in één handeling saam. Alleen de huwelijksinzegening, de benedictto matrimonite, is in eigenlijken en formeelen zin een pastorale en kerkelijke handeling, omdat deze onmiddellijk op Goddelijk recht steunt, omdat den dienaar is opgedragen den zegen uit te spreken. De bevestiging of legitimatie, raakt in eigenlijken zin de burgerlijke overheid en komt aan den predikant alleen toe delegate potestate, d.w.z., krachtens een bevoegdheid door de overheid hem toegestaan of opgedragen. Bevestiging zou aan een sacramenteele handeling doen denken. Een huwelijk alleen door de overheid gesloten zou dan niet wettig zijn.
Wij weten dat in de dagen van Voetius de kerkelijke trouw ook voor de overheid gold. En dan trad de predikant, volgens hem, op met een door de overheid opgedragen macht, En deze volmacht heeft de predikant nu niet. Daarom zou men beter van inzegening kunnen spreken.
Wij kunnen niet vinden, dat deze redeneering erg helder is.
Dr. H.H. Kuyper merkt verder op, dat Voetius met zijn bezwaren te veel stond onder den indruk van de Independenten met hun bezwaren tegen de kerkelijke huwelijksbevestiging. Het huwelijk behoort tot de burgelijke orde en de Heilige Schrift weet niet van een kerkelijke actie. Volgens die Independenten was die kerkelijke bevestiging te wijten aan roomschen invloed.
Ons huwelijksformulier is, o.i. terecht, niet gewijzigd.
Dr. H.H. Kuyper merkt o.i. zeer juist op, dat de kerk een roeping heeft bij het huwelijk. Niet alleen om een gebed der gemeente te doen opzenden of een zegen door den predikant te doen uitspreken, maar ook om aan het huwelijk een kerkelijke sanctie te geven en het in Gods Naam als een christelijk huwelijk te bevestigen.
Het huwelijk sluiten doet niet de overheid, noch de kerk, maar geschiedt door man en vrouw door elkaar trouw te beloven. De overheid erkent het als echt, wanneer het in haar tegenwoordigheid is gesloten en het dus is geschied overeenkomstig de wetten van het land. De kerk heeft te beoordeelen of zulk een huwelijk aan de eischen van Gods Woord voldoet om eerst dan zulk een huwelijk als een christelijk huwelijk in den kring van Christus’ Kerk te sanctioneeren en daarover, wat de overheid niet doen kan, Gods zegen uit te spreken. Ook Calvijn verdedigde deze handeling.
Van deze opmerkingen kunnen wij dankbaar gebruik maken. Maar voldaan zijn wij nog niet. Eer wij op de zaak nader ingaan, moeten we nog op een andere meening wijzen.
In het reeds genoemde artikel in het Ger. Theol. Tijdschrift verdedigde A.M. Lindeboom een eigen meening. Hij komt tot een verbazende conclusie.
Hij begint er op te wijzen, dat hier allereerst moet gevraagd worden: Wat zegt de Schrift? En dan schrijft hij; Bij het oude Bondsvolk wordt niets gevonden wat ook maar in de verte een analogon van de kerkelijke huwelijksbevestiging kan genoemd worden. Ook het Nieuwe Testament zegt ons niets.
Dat de kerk het huwelijk bevestigt en het huwelijk dus zonder die bevestiging incompleet zou zijn, keurt hij af. Del daad van de overheid heeft met het wezen van het huwelijk niets uit te staan. Het huwelijk wordt gesloten door man en vrouw.
Dit laatste moet ook worden bedacht bij de kerkelijke taak; de kerk heeft een taak, niet de taak. Zij heeft, als de overheid, een taak om der zonde wil. Haar taak raakt de orde en de tucht.
De ouders hebben ook niet de taak, maar een taak.
Het huwelijk behoort alleen tot de taak van man en vrouw en God.
Uit het wezen van den openbaren eeredienst vloeit ook niet voort de kerkelijke bevestiging. Evenmin eischt het vragen van de voorbede die bevestiging. Het huwelijk is ook geen sacrament.
Met veel hier van kunnen wij meegaan.
Dan zegt de schrijver, dat de cel, waaruit de kerk wordt gebouwd, het geloof is, niet het gezin.
Hier sluit hij het gezin te veel uit. Noem het gezin niet de cel, mij best, maar het gezin moet niet worden uitgesloten. De vraag is ook of het juist is het geloof de cel te noemen.
Dan betoogt hij, dat wij niet in de kerk mogen verschijnen als bruid en bruidegom, want de kerk alleen is hier bruid.
Maar men komt niet speciaal als bruidegom en bruid, maar als leden der kerk voor Gods aangezicht, als broeder en zuster, die samen, gehuwd, een gezin gaan vormen, en dat is toch van beteekenis voor de kerk.
Hij concludeert dan dat de oude kerk geen huwelijksbevestiging heeft gekend en de duisternis het heeft gewonnen van het licht. De kerk sloot zich aan bij de bepalingen van het romeinsche recht. (Zie Bouwman, Ger. Kerkrecht, II, 513). De heidensche feestcultus heeft in de kerkelijke ceremonie zijn christelijk analogon. Wij hebben hier een miskenning van het beginstadium. De kerkelijke huwelijksbevestiging is een restant van een roomsche huwelijksbeschouwing (sacrament). Heel die huwelijksbevestiging moet worden afgeschaft, en de voorbede kan worden aangevraagd op den Zondag, Alleen voor de huwelijksbevestiging tusschen Christus en zijn kerk is er plaats.
Aldus genoemde schrijver.
v.d. M.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1947
De Wekker | 4 Pagina's