Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De gevaren der Doopersche geestesstrooming door Ds. J.G. Woelderink, vierde druk, uitgave van Guido de Bres te 's-Gravenhage.

Ds. Woelderink is een moedig strijder, en hij ontziet tijd noch kracht om den telkens weer op schietenden dooperschen boom tot in den wortel te raken en kon het zijn te vernietigen.
Het is aan te voelen, dat de schrijver kennis gemaakt heeft met een strooming, die geheel het geestelijk leven ondermijnt, en tracht weg te voeren naar zandbank en klipt naar grondzee en draaikolk, waar schip en schepeling dreigt onder te gaan.
Wij vinden deze geestesstrooming in alle kerken en in alle secten. Vooral het sectarisch mysticisme is door dezen geest gedrenkt, die het verband tusschen natuur en genade, tusschen Woord en Geest, tusschen kerk en ambt, tusschen wetenschap en geloof ten eenenmale verliest, zoodat het brutaalste antinomianisme ontstaat. Elke correctie is verdwenen, en men zakt al verder weg in grondelooze modder.
Tegen dit eenzijdig doopersch beginsel wordt door Woelderink met niets ontziende critïek opgetreden. Zijn boek is van het begin tot het einde een mokerslag om deze Baal te vernietigen.
Maar ook dit boek zegt mij, dat het gemakkelijker is neer te slaan, dan zelf te bouwen. Woelderink is niet aan het gevaar ontkomen, dat in alle sterke actie schuilt, en dat de zwakke zijde is van vele apologetische geschriften om de eenzijdigheden der reactie te ontgaan.
Daar hebt ge de onderscheiding: uitwendige en inwendige roeping. Om de doopersche richting het zwaard uit de handen te nemen, dat er een werkzaamheid des Heiligen Geestes zou zijn los van het Woord, wil Woelderink liever niet spreken van uit- en inwendige roeping. Hij schrijft op blz. 44; „Hoezeer de Chr. Kerk zich altijd gekeerd heeft tegen de scheiding tusschen Woord en Geest, die we bij de mystieken en dooperschen van alle eeuw tegenkomen, kan niet ontkend worden, dat zij zelf in haar leerontwikkeling aanleiding tot deze dwalingen gegeven heeft. Als ik het goed zie, dan draagt de toepassing van het schema uitwendig — inwendig op de verhouding van Woord en Geest groote schuld; daardoor wordt het Woord tot een uitwendige zaak gemaakt, waar tegenoverstaat, of waarmee zich paart een innerlijke werkzaamheid van den Geest. Zoo kan men in tal van dogmatische werken — ik noem hier alleen maar Gravemeijers Gereformeerde Geloofsleer — van de roeping geschreven vinden, „dat deze plaats heeft uitwendig door het Woord, en inwendig door den Geest.”
Wie nu Gravemeijer zelf leest kan nooit tot de conclusie komen, dat deze dogmaticus zou leeren een wederbarende werkzaamheid van den Heiligen Geest los van, of in tegenstelling met die des Woords.
Woelderink schrijft „als ik het goed zie”. Welnu, ik wil die terminologie eens overnemen: Als ik het goed zie, dan leidt Woelderinks beschouwing ons in de richting van het Remonstrantisme of van het Lutheranisme. Het Remonstrantisme, dat zegt; er is éénerlei roeping, maar tweeërlei uitwerking al naar de mensch gelooft, of niet gelooft. En het Lutheranisme zegt: de wederbarende kracht des Geestes is inhaerent aan het Woord verbonden, maar de mensch kan dit wederstaan. Dat is steeds het semipelagianisme geweest, dat in de Luthersche dogmatiek om de hoek komt gluren. Als ik het goed zie, maakt Woelderink hier uit reactie dogmen historisch een fout, want de onderscheiding uitwendig — inwendig zegt Bavinck terecht (Dogm. deel 4, blz. 13) komt reeds bij Augustinus voor, werd van hem overgenomen door Calvïjn (Inst. 3-24-8) en is dan ingeburgerd in de Geref. theologie. En dogmatisch gaat Woelderink hier fout, omdat hij voorbijziet, dat de uitwendige roeping door een gansch bijzondere werking des Heiligen Geestes in het hart des menschen gevolgd moet worden, waarop onze Gereformeerde belijdenis doelt, als zij in de vijf artikelen tegen de Remonstranten zegt, dat er naast de uitwendig ook een krachtdadige roeping is. Hoofdstuk 3-4, art. 8-12.
Wat bijv. op blz. 33 geschreven wordt over Nicodemus acht ik exegetisch niet gerechtvaardigd. De paralel Nicodemus — Petrus is hier verbijsterend en het zeggen: „indien Nicodemus niet w e dergeboren ware, hij zou nooit in Jezus gezien hebben den Godsgezant, dien Hij thans in Hem zag”, lijkt mij lichtvaardig. Hier is voorbereidende genade met weder barende genade verwisseld, wat noodzakelijk uit het standpunt van Woel derink moet voortvloeien.
Heel sterk komt de reactie naar voren, wanneer Woelderink schrijft blz. 39 : „Het verschil tusschen de doopersche beweging en ons is dus hierin gelegen, dat wij op grond van Schrift en belijdenis de kinderen en de jongeren der gemeente bezien in het licht van de belofte des verbonds, die hun in den doop verzegeld is, en hen in overeenstemming daarmede wenschen op te voeden, terwijl de doopersche beweging hen ziet in het licht van hun verdorven natuur, en nimmer iets goeds van hen verwacht, zoolang zij niet duidelijke kenteekenen van „ een innerlijke verandering vertoonen.”
Als ik het goed zie — ik blijf in de terminologie van Woelderink — is deze tegenstelling onjuist. Wij leeren beiden, terwijl de doopersche richting slechts het laatste accentueert.
Dat Woelderink dit zóó schrijft hangt al weer met zijn geheele verbondsbeschouwing samen. Wat zou ik nog bladzijden kunnen bespreken, waar de reactie Woelderink dreigt parten te spelen. Zoo op blz. 38 als hij zegt: „dat wij nimmer den kinderen der gemeente mogen leeren, dat zij wedergeboren zijn maar evenmin, dat zij onwedergeboren zijn. Wij zijn geen hartekenners, en zijn ook niet geroepen om te doorgronden, wat God alleen bekend is.”
Niet onwedergeboren en niet wedergeboren — en waar zulk een niets zeggende tegenstelling toe leidt merkt ge in de verdere redeneering, als Woelderink dan zegt van de kinderen des verbonds' „Deze genade Gods, hun bewezen, hebben we hun van jongs af voor te houden, opdat ze immer weten onder welke dure verplichting zij liggen, om in een nieuwe gehoorzaamheid als kinderen Gods te leven." Zeker, dat staat in ons doopsformulier, maar eerst wordt iets anders gezegd, en dat had Woelderink zeer duidelijk moeten belichten, dat wij wederom geboren moeten worden.
Ik kan niet anders zien, dan dat de angst voor en de afkeer van de gevaren der doopersche geestesstrooming Woelderink al te zeer apriostisch heeft gestemd.
Wat hij schrijft over belijdenis en prediking is een absurditeit. Als wij lezen op blz. 123; „Daarom wordt de belijdenis eener kerk allereerst gekend uit haar prediking” is dit zoo door en door in strijd met alle symboliek, dat een Gereformeerd symboltcus eenvoudig niet begrijpen kan, hoe zulke enormiteiten worden neergeschreven. Het is alleen te verklaren uit de gewrongen kerkelijke positie, die Woelderink inneemt in het Herv. Genootschap, waar hij nog met een Gereformeerde prediking zijn moeilijke positie wil redden. Maar de Gereformeerde belijdenis veroordeelt hem.
Geen wonder dat Woelderink het met den Gereformeerden Bond aan den stok heeft, en daar ook al schimmen ziet van het doopersche spook, blz. 114.
Een schrijver met zulk een kerkbeschouwing, als waaraan het laatste hoofdstuk herinnert, moge zich afvragen, of de gevaren eener liberalistisch humanistische, ge kunt ook zeggen Barthiaansche kerkbeschouwing niet even groot, ja nog grooter zijn, dan „de gevaren der doopersche geestesstrooming”.

A., S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 1947

De Wekker | 4 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 1947

De Wekker | 4 Pagina's