Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pastorale brieven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pastorale brieven.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste Vriend!
Eerstens dank voor uw schrijven over de Synode. Ja ik kan me indenken, dat ge daar goede dagen hebt meegemaakt. Lichamelijke en huiselijke omstandigheden verhinderden mij om er tegenwoordig te zijn; maar wat ik er van vernomen heb komt vrijwel overeen met. uw schrijven.
Ik kan me best voorstellen, dat een der punten, welke U bijzonder geïnteresseerd hadden, was de mogelijke vereenigingsplannen; althans de schriftelijk voorbereide besprekingen, welke men wilde toestaan; ja dat is wel een zeer teer en belangrijk puntje. Ge vroegt: hoe zou de „prof. van ’34” er over gedacht en geadviseerd hebben? Ik kan het u niet zeggen. Wel las ik dezer dagen nog in het boekje, dat door het Ds. Janssenfonds is uitgegeven: Levensbericht over prof. De Bruin. De schrijver laat er. zijn vader volle recht in wedervaren. Maar toen trof mij een ontboezeming van den geachten „prof. van 34”, welke daar met Chr. Geref. enthousiasme was neergeschreven. Namelijk het ging over vroegere Synodes, waarop ook diergelijke vereenigingspogingen ter tafel waren gekomen; en hoe de bekende prof. toen gezegd had „wacht U voor de fuiken”, zoowel ten opzichte van schriftelijke als mondelinge behandelingen. Zou de oude prof dit thans nog geadviseerd hebben?
’t Is in het Levensbericht wel enthousiast vermeld. Maar ik vermoed, dat deze synode ook andere gezichtspunten heeft gehad, en die zeker niet waardeloos mogen geacht worden. De benoemde commissie ten deze moge wel goed acht geven, en zoowel het oude advies, als de nieuwe omstandigheden goed laten bezinken tot bezonnenheid. Ik geloof, dat er in onze dagen veel bij elkaar zit, dat eigenlijk niet bijeen behoort, er er veel gescheiden uit elkaar ligt, dat wel terdege bijeen behoort.
Er is groote geheiligde wijsheid toe noodig, om dit probleem goed te onderkennen, en te behandelen.
Onthoude men ook het woord van een Fransch geleerde: L’union est l’ombre trompeuse de l’unité; d.w.z. de vereeniging is de bedriegelijke schaduw van de éénheid.
Sommigen hebben den mond vol over vereenigen, maar haten hun naast hen zittende broeders.
Al het andere waarover ge schreeft, is stof tot allesbehalve oppervlakkige beschouwing en afhandeling. De Synode is achter den rug; nu...... begint „het” pas. Maar beste vriend, — ik wil liever mijn beloofde bijdrage over de „Bekeering” voortzetten, — We zouden het immers hebben over de kenmerkende verschijnselen. Ter zake dan.

Eerst een paar algemeene.
Bij de waarachtige bekeering vindt men altijd als aanvangspunt een bidden òm bekeering, overmits men zich niet houdt voor bekeerd, maar men zich juist onbekeerd, gansch onbekeerd voelt. Men houdt zich niet voor bekeerd. Als het een ware ontdekking is aan eigen onbekeerdheid, dan is inderdaad werkelijk reeds de bekeering aangevangen; maar de bekeerling zal dit zelf er niet voor houden. Ge behoeft hem dat ook niet aan te praten. Al is het ware werk Gods begonnen, juist dààrom zal de persoon zelf het niet kunnen gelooven, dat het begonnen is.
Om te beginnen ziet en gevoelt hij zich dan veeleer den meest onbekeerde van alle menschen. Niet zijn bezit, maar zijn gemis wordt hem door den Heiligen Geest inwendig onderwezen. Door welke onderrichting juist hij zelf zich niet voor bekeerd kan aanzien. Als er ééne zaak kenmerkend is ten deze, dan is het wel, dat hij zichzelf niets wil inbeelden; dat hij door anderen zich niets laat vóórpraten of aanpraten; dat hij alleen door Gods Geest op grond van Gods Woord zich iets kan toeëigenen, en hij er zich wel voor wachten zal, anders dan op goede, dat is op Schriftuurlijke gronden, aan zijn bekeering te gelooven.
Dat is dus gansch iets anders, dan ook in onze vervlakte en misleidende dagen, op godsdienstig gebied zich telkens voordoet; dat men n.l. zichzelf iets toeëigent; dat men op grond van voorwerpelijke beschouwingen, bespiegelende wijsgeerige redeneeringen, onderstellingen enz., nu ook concludeert; dus ik heb het ook, en ik kan mij houden voor een veranderd mensch. Het hoort er zoo bij tegenwoordig, dat men zonder inwendig toepassings- en ervaringswerk, toch maar meejubelt. Zie daar moet nu een, waar de Heere bekeering inwerkt niets van hebben.
Men meent dan wel eens, dat zulke menschen uit ongeloof of uit twijfelzucht, of uit Doopersche ziekelijkheid, zich zoo aanstellen en openbaren, maar dat is inderdaad toch anders. O neen, daar is bij het ware werk Gods een geheel andere reden voor aanwezig bij hen die aanvankelijk werkzaam geworden zijn. De reden is, dat zij voor geen schatten zich iets zouden willen toeëigenen of inbeelden hetwelk niet zou dragen het stempel van het echte goud des hemels.
Zij willen o zoo gaarne juist wel meezingen; Komt luistert toe, gij Gods gezinden; maar zij willen zingen nooit anders dan op goede gronden. Want alle ware bekeering is een bekeering uit en om de deugden Gods; en daarom nemen ze het nauw; nauw met zichzelf omdat ze het nauw nemen met God en Zijn deugden, en de verheerlijking daarvan in hunne ziel.
Zoo brengt waarachtige bekeering ons dus eerst in onze onbekeerdheid. Men wil dan daar juist eerst alles over hooren en te weten komen; ze schuwen niet het zelfonderzoek; ze willen juist gaarne ontdekt worden; laat ik maar zeggen ònbekeerd worden. Vandaar dat de bede om bekeering als begeleid wordt door de bede: och Heere, maak mij eerst toch recht onbekeerd.
Niet om daaruit te leven. Want dat kan niet; maar omdat God het zoo waard is, dat we over ons zelf een recht oordeel gaan vormen; en omdat we van nature juist omgekeerd zoo gaarne onszelf inbeelden te bezitten wat we nog missen. O, Hij kon tot hiertoe zich nog zoo menigmaal goed „overeind” houden; hij heeft nog al wat; hij gelooft niet, dat hij is arm, jammerlijk, ellendig, blind, naakt, kortom...... onbekeerd.
Welneen, om te beginnen reikt hij zichzelf nog al een behoorlijk er uitziende attestatie, verklaring uit. Hij valt zich zelf nog al mee; maar daarin God juist tegen. En als de Heere nu gaat werken, dan moet er gegraven worden, al dieper gegraven, opdat de achter den wand verborgen gruwelen ontdekt worden; al meer gruwelen.
Zie daar krijgt hij dan om ’s Heeren wil lust in, in zoodanige onbekeerd wording. Vandaar (wie het verstaat, die versta het) dat zulk een mensch wel eens in ’t verborgen voor God ligt met de bede: O Heere, maak me toch eens recht ònbekeerd; hij wil aan zijn aangeboren leugenbestaan dan ontdekt worden. Hij wil zichzelf en...... God niet langer bedriegen. Hij is wel onbekeerd; maar de ware bekeering werkt, dat hij het nu ook zelf wil zien en weten en belijden; niet om onbekeerd te blijven; ook niet om er een grond van te maken; maar opdat hij voor den Heere eens een recht gepast voorwerp mocht worden, waarin de Heere Zijn werk kon verheerlijken. Goddeloozen toch rechtvaardigt God. In dezen weg wil en zal hij minder de zonde gaan lieven en doen; en meer zondáár worden.
En mochten zij bij tijden al wel eens gelooven, dat de bekeering begonnen is, dan zal het juist hun ontboezemingsklacht zijn: Ach, ik ben nog zoo weinig bekeerd.
Leg dit alles nu niet uit als gestaltelijke subjectiviteit; neen dit alles is, omdat genade zich eerst wezenlijk verheerlijken kan in wat gansch omgekomen voor God ligt.
Het ware besef van onbekeerdheid maakt ons onderwerpelijk het juiste voorwerp voor de verheerlijking van almachtige genade. Kenmerk bij dit kenmerkende verschijnsel is dan ook, dat zij juist van deze onbekeerdheid af willen; maar dan ook alleen in een weg van door God, door Hem alleen, en tot God bekeerd te worden. Voor ditmaal genoeg.
Met hartelijke groeten en heilbede,

Uw U toegen. Vr. en Br. in den Heere,
G. Wisse.

P.S. In onzen vorigen brief zeiden we, dat de bekeering onderstelt den val. Maar dat wil niet zeggen, dat die val niet werkelijk is geweest, maar juist dat we gevallen zijn.
Onderstellen zoals b.v. het gebruikt wordt in onderstelde wedergeboorte is in een heel anderen zin gebezigd. Men verwarre niet de tweeërlei manier, waarop men van onderstellen kan spreken. In òns betoog wil het juist zeggen, dat er van bekeering geen sprake kan zijn, indien we niet gevallen zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1947

De Wekker | 4 Pagina's

Pastorale brieven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1947

De Wekker | 4 Pagina's